Benelux, september-oktobernummer 1964.
Dit nummer, gewijd aan de herdenking van het twintigjarig bestaan van de Benelux (in 1944 werd tussen België, Luxemburg en Nederland de douane-overeenkomst gesloten) bevat een bijdrage van de heer W. de Clercq, Belgisch volksvertegenwoordiger en lid van de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad, waarin hij een ruimere verspreiding van de Beneluxgedachte bepleit, opdat de bevolking dezer drie landen de Benelux meer en meer zullen gaan zien als een levende werkelijkheid, die voorts als vanzelf zal voeren naar de ‘Europese gedachte’.
Hij beveelt aan de massacommunicatiemiddelen daartoe intensief aan te wenden en wel zó, dat bij de voorlichting van het publiek meer gedacht wordt aan onderwerpen waarvoor ‘de grote massa’ belangstelling heeft.
De reeds bestaande Benelux-comités dienen zich z.i. meer in te spannen op het cultureel terrein. De heer De Clercq denkt voorts aan tentoonstellingen over het kunnen van de Benelux in het heden en verleden.
Belangrijk acht hij vooral het inschakelen van de jeugd, waarbij hij wijst op Nederland, waar een grote jeugdactie is gestart ten bate van de Europese gedachte, een actie waarvoor de jeugd aldaar grote belangstelling heeft getoond. Voor Benelux zou in diezelfde geest een en ander kunnen worden georganiseerd.
Betreurd wordt het ontbreken van een apparaat (dat op het economische vlak wèl bestaat), dat de verwezenlijking van veel wat wenselijk en op zich zelf ook mogelijk wordt geacht ter versterking der culturele betrekkingen, belemmert.
De Commissie voor culturele aangelegenheden van de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad heeft dan ook voorgesteld over te gaan tot de oprichting van drie Benelux-instituten, die in hoofdzaak zullen zijn bestemd voor culturele doeleinden. Deze instituten zouden dienen te werken in de drie hoofdsteden der Benelux-landen, met een voorlichtende, coördinerende en in sommige opzichten organiserende taak.
Dergelijke instituten zouden levende centra kunnen zijn, van waaruit naar alle kanten contacten kunnen worden gelegd, waar initiatieven terechtkomen en worden doorgegeven, waar mogelijkheden kunnen worden onderzocht en verwezenlijkt. De culturele samenwerking en toenadering tussen de drie landen zal er naar het oordeel van de heer De Clercq aanzienlijk door kunnen worden bevorderd, ook al zijn Luxemburg en een deel van België geen Nederlandssprekende gebieden en de culturele samenwerking tussen de Nederlandssprekende gebieden aan weerszijden van de Nederlands-Belgische staatsgrens zal het begrip in deze gebieden voor de andere culturen in de Beneluxarea en de samenwerking met deze laatste slechts ten goede komen.
Aldus zal wezenlijk het bewijs geleverd worden dat, parallel met de groeiende Europese eenheid, een Europese cultuur tot stand kan komen: een Europese cultuur die niets anders kan zijn dan een hernieuwde blijk van de culturele eenheid van de verschillende Europese culturen.