Zuid-Afrika, 41e Jg., juli-augustusnr., no. 7 en 8.
Het hoofdartikel in dit maandblad van de Zuidafrikaanse Stichting Moederland (voor de culturele en economische betrekkingen tussen Nederland en Zuid-Afrika) neemt het aanstaande gesprek tussen Nederland en Zuid-Afrika onder de loupe. (Zie ook het hoofdartikel in dit nummer.)
Betreurd wordt dat de Nederlandse regering heeft te kennen gegeven, dat van een initiatief, uitgaande van de regering tot het bevorderen van een gesprek tussen beide landen, geen heil was te verwachten, aangezien de stemming in regeringskringen daartoe niet gunstig kon worden geacht.
Een bezoek van onbevangen belangstellenden uit Nederland, vooraanstaande mannen die Zuid-Afrika niet willen loslaten, ziet Zuid-Afrika echter ook gaarne tegemoet.
De geest in Nederland ten opzichte van de grote vraagstukken, waartegenover Zuid-Afrika zich ziet gesteld, wordt getekend; aangehaald wordt wat dr. W.P. Berghuis daarover in de Eerste Kamer der Staten-Generaal heeft opgemerkt.
Nederland - zo zei dr. Berghuis o.a. - is zich bewust van bloed- en geloofsverwantschap met het blanke deel van Zuid-Afrika, maar is zich tevens bewust van zijn verwantschap met het zwarte deel van dat land als onze directe naasten. De senator gaf verschillende voorbeelden van discriminatie die - zo zei hij - Nederland onaanvaardbaar acht.
Naar aanleiding hiervan besluit het artikel in ‘Zuid-Afrika’ met het antwoord dat Zuid-Afrika hierop heeft te geven.
Zuid-Afrika zal de gelegenheid gaarne aangrijpen om de daar geldende regels en gebruiken op historische gronden te motiveren en de onmogelijkheid betogen om alles terstond te veranderen. Zuid-Afrika zal tot uiting dienen te brengen, dat het beseft, dat te kort wordt gedaan aan de menselijke gevoeligheden van menigeen en dat kansen worden gemist de volle waardigheid van de zwarte of de bruine medemens tot zijn recht te laten komen.
Zuid-Afrika zal zeker in staat zijn de betekenis van de dekolonisatie in Zuid-Afrika duidelijk te maken en de positieve kanten van de ‘eigensoortige ontwikkeling’ te belichten voor de Nederlandse bezoekers.
Zou men dat in Zuid-Afrika nalaten, dan zou bij de Nederlandse bezoekers - zo meent ‘Zuid-Afrika’ - de overtuiging groeien, dat het beleid, dat als apartheid begon en dat in zo menig opzicht op intelligente wijze tot iets constructiefs is omgebogen, toch altijd nog gekenmerkt wordt door het ‘vitium originis’ (de aanvankelijke fout): de behoefte van de blanke om alles te behouden, zoals men het vanouds gewend is geweest.
Wil Zuid-Afrika het Westen bereid vinden mede te werken aan het geleidelijk verstrekken van de politieke vrijheid aan de Bantoe-stamgebieden, dan is het nodig, dat het vertrouwen durft in het Zuid-afrikaanse schema van bedoelingen en verwachtingen en daarin ook een opening naar de toekomst ziet.
‘Zuid-Afrika’ spreekt de hoop uit, dat het gesprek tussen Zuidafrikaners en Nederlanders daartoe iets moge bijdragen.