Het Nederlands in de Protestantse kolonie Carambeï in Brazilië
H. Sijpkes
Het is al lange tijd geleden, dat twee kinderen op het erf voor het houten schooltje van Carambeï ruzie maakten over het toegangshekje. De één beweerde bij hoog en laag dat het een ‘hekkenchie’ was, de ander hield vol dat het ‘porechie’ werd geheten.
De onderwijzeres moest aan het geschil een eind maken door beiden bij een oor te pakken en te zeggen: ‘Jullie beiden hebben het mis, want het is noch een “hekkenchie”, noch een “porechie”, maar we noemen het in goed Nederlands een hekje of een poortje.’
Emigreren in groepsverband naar een land met weinig plattelandsontwikkeling heeft vele voordelen. Niet alleen wat betreft het economische, maar vooral ook op cultureel gebied door het beter vasthouden van ‘der vaad'ren pand’ van het land van herkomst.
Het hoeft nauwelijks gezegd, dat voor het vasthouden van onze Nederlandse cultuurschat een goede beheersing van ons mooie Nederlands noodzakelijk is.
Het is dan ook beslist geen voordeel, dat alle deelnemers van zo'n groep emigranten afkomstig zijn uit één streek. Dit heeft tot gevolg, dat een dialect gehandhaafd wordt, dat niet of nauwelijks gecorrigeerd wordt door kerk, school, radio, lectuur, enz.
Zo heeft jarenlang het dialect van Dordrechts omgeving en dat van 's-Gravendeel Carambeï beheerst, met als gevolg een ‘kindertaalstrijd’ op het schoolerf. Onderwijs werd in die eerste jaren weinig gegeven. Velen van de ouderen hebben slechts 2 of 3 jaar de school bezocht, terwijl de schooljaren vaak door maandenlange ‘vakanties’ werden onderbroken.
Voor het lezen van boeken en tijdschriften ontbrak het geld en de tijd. Pas na de komst van de Nederlandse onderwijzer in 1936 werd het Nederlands onderwijs goed georganiseerd. Ook de komst van enkele families uit Indië, o.a. de familie van de heer R.A.M. Vermeulen, heeft veel bijgedragen tot een zuiverder taalgebruik.
Jammer, dat tijdens de oorlog 1940-'45 het gebruik van het Nederlands in kerk en school door de Braziliaanse regering werd verboden.
Na deze periode van stilstaan echter heeft men, mede door toevloed van nieuwe emigranten, het Nederlands onderwijs weer intensief aangepakt en ook de zo nodige lectuurvoorziening ter hand genomen. En nu is er, door de prachtige hulp van het A.N.V., een goed voorziene bibliotheek en ook de moderne grote school kan door deze hulp met veel kinderboeken en goede leermethodes grote invloed uitoefenen op de taal en daardoor op de algemene culturele ontwikkeling.
De beheersing van de taal is echter nog niet wat het wezen moet, al kan men niet meer van een dialect spreken.
Tevens heeft het Portugees, een taal die de kinderen vloeiend moeten kunnen beheersen, invloed op het gebruik van het Nederlands. Zo spreekt men nooit over een vrachtwagen, maar hoort men zeggen: ‘Er is vanmorgen een caminhao verongelukt’. Vooral de kleintjes, die pas op school zijn en nog maar een kleine woordenschat tot hun beschikking hebben, gebruiken vaak een mengelmoes van beide talen. Onlangs zei één van hen: ‘Meester, hij heeft mijn pontadoor gerobaard’. (Hij heeft mijn puntenslijper gestolen.) Maar na een paar jaar goed onderwijs in het Nederlands gehad te hebben, worden vader en moeder op hun ‘taalvingers’ getikt en wanneer men hen vraagt: ‘Wat lees je nu liever, Portugees of Nederlands?’ is het antwoord in de meeste gevallen: ‘Nederlands natuurlijk’.