Publikaties
Boekbesprekingen
Dr. H.J. Elias: Geschiedenis van de Vlaamse gedachte, 1780-1914. Tweede deel: Van de taal- en letterkundige hernieuwing naar een politieke beweging, 1830-1859. Antwerpen, De Nederlandsche Boekhandel, 1963. 8o. VIII, 433 blz. met 16 platen (de prijs voor de 4 delen, die dit werk in totaal zal omvatten, bedraagt 1750 Bfrs.)
In het oktobernummer 1963 van Neerlandia besprak ik het eerste deel van Elias' groots opgezette Geschiedenis van de Vlaamse gedachte, dat handelde over de periode 1780-1830. Ik roemde in deze bespreking de analytische en synthetische gaven van de schrijver, zijn - gezien zijn eigen achtergrond - opmerkelijk vermogen tot objectivering en de magistrale wijze waarop hij ideeëngeschiedenis bedrijft, waarbij hij de evolutie van de ‘gedachte’ steeds vastknoopt aan de politieke en maatschappelijke ontwikkeling. Het tweede deel staat op hetzelfde hoge peil. Op grond van een gevoelig aftasten van het historische gebeuren en van de evolutie van de ideeën tegen de achtergrond van het Europese geestesleven komt de schrijver tot zeer genuanceerde syntheses.
Dit tweede deel is verdeeld in tweeën, in het ‘eerste boek’ wordt de periode van 1830 tot 1845, getiteld ‘Hernieuwingen eerste aanloop’, behandeld in het ‘tweede boek’ het tijdvak 1846-1859, gekenmerkt, zoals de titel die de schrijver eraan geeft, aanduidt, door de evolutie ‘van literaire naar politieke beweging’. Het is uiteraard in dit kort bestek onmogelijk diep op de problemen in te gaan en recht te doen aan de veelzijdige en genuanceerde behandeling van die problemen. Laat ik echter pogen enkele hoofdlijnen aan te geven.
De flaminganten waren er zich vanaf de aanvang van bewust dat hun beweging een onderdeel vormde van een algemene Europese stroming, het nationalisme, al ging hun belangstelling toch niet diep. Verlichting en romantiek, de eerste vooral Frans, de tweede hoofdzakelijk Duits van oorsprong, waren de voedingsbronnen van het moderne nationalisme. Elias gaat na, hoe deze stromingen de opkomende Vlaamse Beweging beïnvloed hebben. Invloed was er, maar zij deed zich doorgaans slechts indirect en in begrensde mate gelden. Zeer verhelderend is de ontleding, enerzijds van de samenstellende delen van de Vlaamse Beweging - het katholieke Vlaamse traditionalisme, het Vlaamse orangisme, in de eerste plaats belichaamd in mensen als Willems en Snellaert, en ten derde de zgn. Antwerpse groep van jonge liberaal-gezinden, die evenals de traditionalisten, de revolutie van 1830 ondersteund hadden - en anderzijds van de opvattingen over nationaliteit en natie, die bij die verschillende groepen te vinden zijn.
Bij de katholieke traditionalisten en bij de Antwerpse groep ontwikkelde zich een nationaliteitsbegrip in het teken van de Belgische gedachte van 1830. Niettemin is de oorsprong van de Vlaamse Beweging te vinden in het Verenigd Koninkrijk en zijn het vooral de Vlaamse orangisten, geweest, de Nederlands gezinden dus, die het meest een stempel gedrukt hebben op de verdere evolutie. De beweging was in deze eerste periode vóór alles een literaire beweging, ze stond zeer zwak, zowel qua gedachteninhoud als wat betreft de invloed die ze uitoefende. Elias' uiteenzetting is ook hier meer uitgebalanceerd dan alles wat tot dusver over het ontstaan van de Vlaamse Beweging gepubliceerd werd. De oorzaak van de zwakte van de beweging ziet hij, met Dr. L. Wils, wiens opvattingen hij in een ander opzicht niet deelt, in het feit, dat de burgerij, die in andere landen aan het hoofd staat van de nationale bewegingen, in Vlaanderen gedenationaliseerd was.
Na 1846 begint de Vlaamse Beweging zich op het politieke vlak te manifesteren. Men poogt, ofwel een derde politieke partij te vormen, ofwel de beweging buiten het partijwezen te houden als een politieke pressiegroep, maar het lukt niet om de Vlaamse Beweging tot een derde macht met een eigen ideologie uit te bouwen. De Vlaamse gedachte is, aldus Elias, nog onrijp, ook in haar verhouding tot de begrippen natie en staat. Van doorslaggevende betekenis is overigens nog steeds, dat de beweging, ondanks een vergroting van haar invloed, geen werkelijke volksbeweging is. ‘Terwijl de flamigranten trachtten het taalbewustzijn van dit volk wakker te schudden, moesten zij nog voortdurend een strijd leveren om de levensvoorwaarde van deze taal, de eenheid van het Nederlandse taalgebied, te redden’. Men had voorts te kampen tegen de eeuwenoude prestige en invloed van het Frans als taal voor het bestuur en voor de omgang van de hogere standen in Vlaanderen. De brede volkslagen spraken hun dialecten en lazen hoogstens een godsdienstig tractaatje of een aankondigingsblaadje. De natuurlijke reactie van de Vlaming was zich aan te passen aan en niet verzet te plegen tegen de verfransing. Men moest eerst de eigen mensen - en tevens zichzelf - overtuigen. Men kon moeilijk een sluimerend volksbewustzijn oproepen, omdat dit er niet was: het volk was anti-Hollands geweest, het was niet anti-Waals. Ook dit was een oorzaak van de zwakheid van de Vlaamse ideologie, die in feite niet anti-Belgisch en anti-Waals kón zijn. En bovendien - Elias legt er terecht de nadruk op: Men kon niet teruggrijpen, zoals vrijwel alle andere nationale bewegingen, op een eigen staat in het verleden. De eigen hogere burgerij gaf aan de Vlaamse Beweging geen leiding, een beroep op de middengroepen slaagde maar voor een klein deel, terwijl in de jaren vijftig een samengaan van Vlaamse en arbeidersbeweging zich wel leek aan te kondigen, maar zich later niet doorzette (schr. zal dit in het derde
deel behandelen). In 1856 wordt door de regering de zgn. Grievencommissie ingesteld. Men had in feite nog nauwelijks iets bereikt, maar de verwachtingen waren nu toch hoog gespannen. Het zou op een grote teleurstelling uitlopen. Het verslag van de Grievencommissie werd door de regering in de prullemand gestopt. Wel diende het in de komende jaren als grondslag voor het Vlaamse eisenprogramma, dat in al de afgelopen jaren in feite grotendeels nog was neergekomen op tweetaligheid in Vlaanderen.
Op het einde van de jaren vijftig begint zich ook een nieuwe tactiek af te tekenen. Te zwak om een zelfstandige macht te vormen, zullen de flaminganten in de volgende decennia vooral pogen om in de bestaande partijen van hun keuze invloed te verwerven.
Na 25 jaar was het beeld dus nog bepaald niet rooskleurig, maar Elias wijst op de grote historische betekenis, die de beweging zich toen al verworven had: ‘De flaminganten hebben een volk in het leven geroepen toen het Dietse Zuid-Nederland op het punt stond ten onder te gaan.’
In dit summiere overzicht zijn veel aspecten - o.a. dat van de betekenis van de Nederlandse gedachte - onbesproken gelaten. Moge het niettemin enigszins een indruk gegeven hebben van de fundamentele betekenis, ook van het tweede deel van dit standaardwerk.
W.