laatste vier en een halve eeuw hebben vertoond. Het wetenschappelijk nut van het W.N.T. ligt op het gebied der historische taalstudie. Zijn praktische betekenis ontleent het aan het feit dat het de grondslag vormt van alle bestaande Nederlandse een- en meertalige handwoordenboeken. De voorgeschiedenis van het ontstaan begint omstreeks 1850. Uit het contact dat de Vlamingen na 1830 met het Noorden zochten teneinde daar morele steun te vinden, ontstonden de Nederlandse Taal- en Letterkundige Congressen. Het eerste congres kwam in 1849 bijeen te Gent. Reeds dit congres wilde een Nederlands woordenboek tot stand zien komen, dat zou kunnen gelden als ‘de standaard en vertegenwoordiger van onze taalwetenschap’. De Groningse, later Leidse hoogleraar M. de Vries kwam in 1851 op het Brusselse congres met een voorstel en reeds in 1852 kon een begin worden gemaakt met het verzamelen der bouwstoffen. In september 1864 kwam de eerste aflevering van de pers, maar het eerste deel werd pas in 1882 voltooid. Het bevatte een lange inleiding van 98 blz. en behandelde A-Ajuin. Het was bewerkt door M. de Vries en L.A. te Winkel.
In 1964, dus na een eeuw, staan in onze grote bibliotheken 20 dln. en 10 afleveringen, waarin behandeld zijn A tot Vitamine.
Voor de artikelen was één spelling nodig en zo verscheen in 1866 de ‘woordenlijst voor de spelling der Nederlandsche Taal’, beter bekend als de spelling De Vries en Te Winkel. Tot in de laatste aflevering wordt nog steeds de spelling gebruikt van vóór 1947.
Na de dood van M. de Vries in 1892 zetten anderen het werk voort; we noemen slechts A. Kluyver en J.W. Muller uit Noord- en W. de Vreese en A. Lodewijckx uit Zuid-Nederland.
Na de eerste wereldoorlog nam het Rijk de kosten van het W.N.T. geheel voor zijn rekening en in 1922 werden de redacteuren rijksambtenaren. Van de vier tegenwoordige redacteuren noemen wij dr. C.H.A. Kruyskamp en de Vlaming dr. F. de Tollenaere. De laatste heeft in de N.R.C. van 18 januari jl. een gedegen artikel over het Woordenboek geschreven, waaraan wij het een en ander hebben ontleend.
Het W.N.T. dat prof. De Vries omstreeks 1850 voor de geest stond, was in wezen een heel ander iets dan het werk zoals wij dat nu kennen. Gevormd in de school der klassieke filologie, dacht hij aan een woordenboek van het literaire, verzorgde Nederlands uit de 19e eeuw, met aan het slot van elk artikel een historische terugblik tot omstreeks 1637, het jaar van de Statenvertaling. Latere redacteuren verlegden de tijdgrens tot 1500 en sloten aan bij het Middelnederlandsch Woordenboek van prof. J. Verdam.
In 1882 schreef M. de Vries dat de tijd die de voltooiing van het W.N.T. zou vereisen zich met geen mogelijkheid liet bepalen. In 1914 schreef J. Verdam dat het na 20 jaar voltooid zou zijn. Na 50 jaar is het echter nog niet af, ongeveer 6/7 deel is klaar.
Velen zullen zich nu dan ook afvragen: Heeft dit woordenboek zichzelf na een eeuw in menig opzicht niet overleefd? Antwoord: Ja, de eerste delen zouden nodig ‘herwerkt’ dienen te worden.
Het W.N.T. is de vrucht van de culturele toenadering tussen Noord en Zuid na de scheiding van 1830. Moeten wij in 1964 juichen? Helaas neen. Waren er meer mensen beschikbaar geweest, dan zou er nu misschien een compleet W.N.T. verkrijgbaar zijn voor de 18 miljoen Nederlands sprekenden. Wij willen meedoen in het internationale concert. Laten we dan zorgen een instrument te hebben dat er zijn mag: een volledig woordenboek der Nederlandse taal.
M. de Vries zegt aan het eind van zijn bovengenoemde inleiding: ‘Wie het doel wil, moet ook de middelen willen’. Met deze ‘middelen’ bedoelde hij, en ook wij: meer geld voor deskundige medewerkers.
F.K.