via de door hen opgerichte volkshogeschool L. de Raet, de basis voor een bestendig overleg tussen ‘linksen en rechtsen’ in Vlaanderen: het kardinale vraagstuk van de Vlaamse Beweging.
Het moet dus niet verbazen dat L. met een ongedwongen eerlijkheid zijn stelling tracht te toetsen aan de realiteit der dingen en maatschappelijke verhoudingen. Evenzo goed als het pluralisme de geestelijke vrijheid moet verzekeren, dient ook de uiterlijke beleving van deze vrije mening binnen bepaalde perken te worden gehouden. Het pluralisme, ontstaan op de barricaden van de Vrijheids- en Verlichtingsidealen van de XIXe eeuw, erkent en beschermt het recht op vrije vereniging, ook wanneer anderen hierdoor uitgesloten worden. Lenin, Hitler en Franco hebben door dwangmethodes deze vrijheid in de verscheidenheid beknot; maar ook de vrije wereld predikt, volgens L., heden ten dage principes die indruisen tegen het vrijheidsideaal dat door het pluralisme werd verworven, tegen groepen die voor zich het recht opeisen van een zelfstandig bestaan, tegen een vorm van ‘verzuiling’ en ‘apartheid’.
Een democratische pluralistische maatschappij beschikt over twee wegen om tegenstellingen (op taal, levensbeschouwelijk en raciaal vlak) te overbruggen: ofwel het wegdenken van de tegenstellingen door integratie, ofwel door ‘het oprichten van structuren die de pluraliteit bevestigen door segregatie’.
L. stelt zich concreet de vraag of ‘de minderheden’ waar zij samenvallen met confessionele of ethnische, ook wel eens sociale en culturele tegenstellingen’ opgeslorpt’ moeten worden, of moeten zij door instellingen bestendigd en gewaarborgd worden? Lamberty constateert dat, paradoxaal genoeg, niettegenstaande de uitbreiding van de menselijke contacten en de overbrugging van de afstanden, de gehechtheid aan de eigen taal, cultuur- en levenspatroon sterker dan ooit verdedigd wordt, op de eerste plaats nog wel door de nieuwe ontvoogde naties.
Lamberty ziet in de strijd tussen de bestaande maatschappelijke verscheidenheid en de internationale politieke wens naar uniformiteit de oplossing in een versterking van een pluralistisch beleid. Hij begrijpt derhalve niet waarom de president van de Verenigde Staten van Noord-Amerika om zijn integratie-poging wordt toegejuicht, terwijl de Zuidafrikaanse Republiek wordt verguisd, daar waar dit beleid is afgestemd ‘niet (op) de gelijkschakeling van alles en allen, niet de onbegrensde vermenging van alle raciale en culturele bestanddelen van de aldaar levende bevolking, maar de apartheid, de verticale gescheidenheid, de oprichting van structuren die bestemd zijn om de van elkaar verschillende raciale groepen een eigen bestaan te geven. Indien men tot een verplichte opheffing overgaat van het recht tot eigen vereniging op grond van belangen, van subjectief of objectief aangevoelde verschillen, van taal of sociaal-culturele achtergrond, dan zal de Westerse wereld al de barrières en taboes van staatsgrenzen, kerken en genootschappen, sociale en economische kringen meteen consequent moeten opvouwen. Tot dit besluit komt Lamberty, waar hij in de Zuidafrikaanse politiek van ‘afzonderlijke ontwikkeling’ ook een weldaad kan voelen die aan de raciaal, cultureel of confessioneel verschillende groepen elk een eigen raam met eigen ontwikkelingsmogelijkheden schenkt.
Het verrassend en onverwacht positiekiezen van een zo eminent denker als Lamberty in een probleem vol voetangels en klemmen getuigt van moed en eerlijk heid in een tijd waar een gedragslijn van enkeling en groep eerder door opportunisme dan door consequentie wordt gedicteerd. Met behoeft geen voor- of tegenstander te zijn van de Zuidafrikaanse politiek om tenminste deze houding niet naar waarde te schatten.
Mr. J. Fleerackers