Vreemde talen en zelfrespect
In het Nederlandse taalgebied is men meertalig, uit ‘weltoffenheit’, snobisme, handels-d.i. dus eigenbelang, ‘geistige Wendigkeit’, en om vele andere redenen. En men verdedigt ook de vele vreemdtalige films in de bioscopen. Misschien zal het even interesseren, hoe men dit probleem in West-Duitsland opgelost heeft. Wij moeten echter even een beetje terug gaan naar het verleden, want dit probleem bestaat er thans niet meer.
West-Duitsland, na 1945. Het verslagen Duitse volk had niet meer veel, waar het toen trots op wilde zijn. Zelfs van de eigen taal waren sommige Duitsers toen het liefst maar af. Wie namelijk een ‘geallieerde taal’ praatte, had betere kansen op alles wat het leven in die jaren kon veraangenamen of zelfs verlengen. De bij de geallieerde bezettingslegers belande Duitse arbeidskrachten - dank zij juist die taalkennis - mochten nog in veel gevallen niet dezelfde ingang benutten met Britten, Polen e.a. Onwillekeurig voelden zij aan, hoeveel zij minder waard waren door hun afkomst, cultuur en taal. Het enige wat er aan veranderd kon worden, was de taal.
Zo gingen heel wat Duitsers in geallieerde dienst geleidelijk naar het Engels over - zelfs onder elkaar. Ze beheersten het beter dan de meeste Polen of Zuid-Slaven, en dat gaf hun soms al een zekere bevrediging, een soort compensatiegevoel tegenover het feit dat de andere, soms kleinere geallieerden, slechts door hun nationaliteit al wat beters, hogers waren, van wie de Duitsers alleen maar de bevelen mochten uitvoeren. En die bevelen werden hun steeds in een vreemde taal gegeven.
Ook een op het z.g. Pennsylvania-Dutch of Pennsylvania-German lijkende mengtaal kwam op, een oppervlakkig geangliseerd Duits, dat men grappig vond (‘Wer hat denn wieder meinen chair weggepushed?’). Het werd bijna uitsluitend door Duitsers gebezigd. Niemand nam toen Duitsland, de Duitsers en het Duits au sérieux, - niet eens de Duitsers zelf. Geen wonder dat men ook de binnenstromende buitenlandse films niet synchroniseerde. Dat gebeurde pas later, toen de Bondsrepubliek met haar Deutsche Mark de weg weer omhoog vond, de mensen hun betrekkingen bij de geallieerde troepen gingen verruilen met baantjes in de intussen opkomende, steeds beter betalende Duitse industrie. Kortom, toen op allerlei gebied het zelfbewustzijn, dus ook het collectieve of nationale, bij de mensen terugkwam, toen was ook de tijd voor de taal gekomen om haar oude plaats weer in te nemen. Die mengtaal verdween. De Duitsers onder elkaar in geallieerde diensten, die goed Engels spraken - en zij alleen waren door die mengtaal ‘bedreigd’ - begonnen weer meer en meer Duits te praten. Zij hadden nu genoeg te eten en begonnen zelfs pakjes met levensmiddelen naar hun vrienden in Engeland te sturen.
En in de bioscopen hoefde men zich met al die ondertitels ook niet langer meer de ogen te bederven: de grote film-companies hadden, last not least met het oog op de herstelde koopkracht van de klandizie, hun films in het Duits doen synchroniseren. Een enkele uitgezonderd, zou nu niemand meer vreemdtalige films in Duitsland normaal vinden.
Van de voorspelde moeilijkheden na een eventuele synchronisatie hoort men thans niets meer, en ook Engels of Frans leert men liever in extra taalinstituten.
Wie heden ten dage in West-Duitsland wil verkopen, probeert dat beleefd in de taal van dat volk te doen, want dit volk respecteert zichzelf weer.
Mengtalen zijn een normaal verschijnsel bij de symbiose van verschillende taalgroepen, in Duitsland van Duitsers en bezettingslegers. De taal van een gezond volk overwint echter zulke tijdelijke moeilijkheden. Vooral om één reden: omdat dit volk nauwelijks vreemde talen kent. ± 80% der Westduitse jeugd heeft slechts lagere schoolopleiding, waar vreemde talen praktisch niet geleerd worden. J. Kempen, Bad Godesberg.