De Nederlandse muziek rond 1813
Ofschoon ons land in de achttiende eeuw geen grote figuren op muziekgebied heeft voortgebracht, was het muziekleven van onze voorouders destijds veelzijdig en kleurrijk. Onze beste componisten bereikten vaak het hoge Europese gemiddelde, dat de voedingsbodem voor de genieën is geweest.
Amsterdam, met zijn grote reputatie op het gebied van de muziekdruk en van de vioolbouw, was een centrum dat vele buitenlandse virtuozen tot zich trok. Men telde er tenminste zeven concertzalen, waaronder een der fraaiste van Europa: ‘Felix Meritis’. Door middel van acht min of meer permanente operagezelschappen zag het Amsterdamse publiek het meest internationale operarepertoire in Europa.
Ook de ‘provincie’ was op muzikaal gebied zeer actief (tegenwoordig nog steeds karakteristiek voor ons muziekleven!). Zo telde men tussen 1770 en 1795 tenminste tweeëndertig Collegia Musica, waar men de symfonieën en concerten van Haydn, Mozart, J. Chr. Bach en tijdgenoten uitvoerde. Ook kleine plaatsen, zoals Elburg, Tiel, Geertruidenberg, Zeist, Dokkum en Bolsward beschikten over een muziekcollege. Leeuwarden had er zelfs drie (waaronder een Patriots en een Oranjegezind!), benevens een vooruitstrevend operagezelschap. In drie concertzalen konden de muziekliefhebbers van de Friese ‘hofstad’ jaarlijks omstreeks dertig openbare concerten - soms met medewerking van buitenlandse virtuozen - benevens operavoorstellingen bezoeken. In het zuiden bloeiden in Maastricht de kerkmuziek en de Franse opera.
Het centrum van muzikaal Nederland was echter destijds Den Haag met het hof als middelpunt. Vaak bezochten leden van het stadhouderlijk gezin en van de hofhouding operavoorstellingen en benefice-concerten (tegenwoordig recitals). De Franse Opera in Den Haag werd voor een groot deel door het hof in stand gehouden. Bijna het gehele Parijse operarepertoire uit de tweede helft van de achttiende eeuw werd vrijwel gelijktijdig in Den Haag opgevoerd.
De Stadhouderlijke Kapel had een goede roep in Europa. De kern ervan bestond uit een zestiental musici, waaronder grote figuren zoals Europa's destijds bekendste hoornist: Spandau. Voor de ‘grote’ hofconcerten werd de kapel aangevuld met in Den Haag gevestigde musici tot een bezetting van dertig tot vijftig man (een enkele maal zeventig man). Beroemde virtuozen traden op aan het hof, begeleid door de hofkapel.
Enige malen per week waren er bovendien kleine hofconcerten, waaraan ook leden van het stadhouderlijk gezin meewerkten. Van de Oranje prinsessen genoten vooral Anna, Carolina, Wilhelmina en Louise, resp. grootmoeder, tante, moeder en zuster van koning Willem de Eerste, een goede reputatie als zangeres en cembaliste. Van de mannelijke leden was het de jonggestorven prins Frederik (broer van Willem I), die van zijn veelzijdige gaven ook op de viool blijk gaf.
Kortom, het stadhouderlijk gezin speelde een belangrijke rol in ons muziekleven!
Toen erfprins Willem eind november 1813 naar Nederland terugkeerde, om twee dagen later tot soeverein vorst te worden uitgeroepen, was er in ons muziekleven wel wat veranderd. De kern van de hofkapel was na 1795 naar Amsterdam getogen en de hoofdstad was met twee grote orkesten van tachtig man, vele kleinere ensembles
Prinses Wilhelmina aan het klavecimbel op het Valkhof te Nijmegen, juni 1787.