Neerlandia. Jaargang 67
(1963)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 174]
| |
Bevrijding OverzeeDe nationale herleving - die wij nu in 1963 herdenken - heeft zich in etappes voltrokken. Eerst in 1813 herwon het noorden zijn onafhankelijkheid, in 1815 ontsnapte het zuiden van vreemde overheersing, terwijl de soevereiniteitsoverdracht in Nederlands-Indië zich in de loop van de periode 1816-1819 voltrok.
Evenals in Europa was ook in Azië het herstel van de Nederlandse soevereiniteit het werk van Engeland, dat daar destijds brood in zag. Engeland wenste het agressieve Frankrijk met een aantal bondgenoten te omgeven, een soort Einkreisungspolitiek derhalve. Sardinië werd vergroot met Genua, Pruisen verwierf de Rijnprovincie, Nederland en België werden verenigd. Nu was het de vraag of ook dit Verenigd Nederland zijn rol van anti-Frans bolwerk wel financieel zou kunnen vervullen. Noord-Nederland was straatarm geworden in de Franse tijd, men taxeert - nauwkeurige statistische gegevens ontbreken uiteraard - dat in deze periode niet minder dan 80% van het nationaal vermogen verloren is gegaan. Engeland zou dus de kosten van de Nederlandse defensie ten dele voor zijn rekening moeten nemen, wat in het parlement vermoedelijk op scherp verzet zou stuiten. Daarom besloot Londen tot restitutie van de meeste Nederlandse koloniën. De Engelse regering maakte er zelfs een soort koppelverkoop van: de koloniën zouden worden teruggegeven op voorwaarde dat Noord-Nederland zijn instemming betuigde met de samenvoeging met België. Het enthousiasme in het Noorden voor de hereniging was n.l. niet overweldigend. Zo is het dus een logische ontwikkeling, dat eerst na de proclamatie van het Koninkrijk der Verenigde Nederlanden in 1815, de plechtige soevereiniteitsoverdracht te Batavia op 19 augustus 1816 haar beslag kreeg.
De bevrijding van 1813 is wel nauwelijks een epos te noemen, men zou zonder het bloedbad van Woerden haast van een operetterevolutie kunnen spreken, waar de potsierlijke fout van de Engelse admiraliteit, die 20.000 geweren zond met munitie, die niet in deze geweren paste, zich wonderlijk goed bij aansluit. Naast de moed van enkele kloeke mannen, Van Hogendorp voorop, veelberekening, veel weifelmoedigheid, veel gebrek aan vaderlandsliefde en veel, zeer veel als voorzichtigheid wel nauwelijks gecamoufleerde lafhartigheid. Het is in Indië niet anders en zeker niet beter geweest. Toen de beslissende nederlaag van Napoleon in de volkerenslag bij Leipzig in maart 1814 ook op Java bekend was geworden, hebben ook vele Nederlanders in Batavia alle mogelijke katten uit de klapperbomen gekeken. Alom hield men zich op de vlakte, want wat zou er met Java gebeuren? Het was immers bekend, dat de directie van de Engelse Oost-Indische Compagnie niets
Bladzijde uit Otsuki Gentaku's ‘Eerste stappen in de Nederlandse taal’, uitgave omstreeks 1788.
| |
[pagina 175]
| |
voor de verovering van Java had gevoeld en er in 1811 slechts toe was overgegaan onder zware druk van de Britse regering. Het was al evenzeer bekend dat de directie Java als een blok aan het been beschouwde, waar geld bij moest. Zulks was inderdaad het geval; de dure hervormingen van gouverneur Raffles hadden van Java een - tijdelijke - verliespost gemaakt. Daarom nam iedereen, de ambtenaren voorop, een afwachtende houding aan, vooral toen op 24 mei 1814 te Batavia het bericht binnenkwam dat ‘Holland zig onafhankelijk had verklaard en een prins Willem de zesde voor hun ingeroepen, de Franschen het Holland territoir verlaaten en onse ongelukkige landgenoten weeder eenmaal onder Gods bijstand en Zijn Doorluchtige Hoogheid's bescherming een vrije lugt moge[n] inademen’Ga naar eind1). In Den Haag nam de bureaucratie een soortgelijke reserve in acht, zij is eerst door het besluit van het Voorlopig Bestuur op 21 november 1813 ‘waarin alle Nederlanders van hunne aan Napoleon gedane eeden ontslagen werden, maar waarin tevens de administratie in het Nederland, dat zijn “nationaal bestaan hernam”, gecontinueerd werd, zoals zij nu was’Ga naar eind2), tot kleur bekennen gedwongen.
In Indië heeft deze periode van onzekerheid alleen veel langer geduurd dan in Holland, waar op 30 november 1813 de kogel toch wel door de kerk was. Wij zijn over deze merkwaardige schemerperiode goed ingelicht door het dagboek van J. Cock Blomhoff, dat loopt van 15 november 1813 tot en met 13 november 1814, maar dat eerst in 1950 is gepubliceerd.Ga naar eind3).
Wie was deze J. Cock Blomhoff en hoe kwam hij er toe gedurende dat tijdvak een dagboek - of zoals hij het zelf noemt - een dagregister bij te houden?
J. Cock Blomhoff was sinds 1809 werkzaam op de Nederlandse factorij in Japan, waarvan de bekende Hendrik Doeff directeur was of zoals de wijdlopige titel destijds luidde: dirigerend opperhoofd van den Hollandschen handel in Japan. In 1813 was Cock Blomhoff - een vurig Oranje-gezinde, die zelfs aan het rassemblement van Osnabrück, een vrijcorps dat in 1796 een contrarevolutie bewerken wilde, had deelgenomen - opgeklommen tot onder-directeur.
In hetzelfde jaar 1813 poogde Raffles de Nederlandse factorij in Japan onder Engels gezag te brengen. De Nederlanders waren n.l. de enige vreemdelingen, die in Japan werden toegelaten. Nippon was in 1640 tot een stringente afsluitingspolitiek overgegaan, men zou zelfs van het bamboe-gordijn kunnen spreken. Alleen de Hollanders mochten blijven, maar zij moesten zich vestigen op Deshima, een kunstmatig eilandje in de baai van Nagasaki, dat dag en nacht door Japanse militairen werd bewaakt. De Hollanders verbleven a.h.w. in een luxueus interneringskamp. Aanvankelijk waren de winsten enorm - 5 miljioen gulden per jaar, het gehele aandelenkapitaal van de V.O.C. bedroeg 6 1/2 miljiooen - maar dat verminderde sterk toen de Japanse regering de prijzen ging vaststellen en de handelsomvang tot 2 schepen per jaar beperkte. Raffles stelde zich echter van het bezit van het Japanse handelsmonopolie gouden bergen voor. Nu bezat Nederland - in 1800 was de V.O.C. met bezittingen en schulden door de staat overgenomen - op Deshima geen soevereine rechten, wij dankten onze positie uitsluitend aan de welwillendheid van de Sjogun, de Japanse hofmeier. Raffles moest dus omzichtig te werk gaan, geleidelijk de Hollandse ambtenaren door Engelse vervangen, die dan het vertrouwen van de Japanse autoriteiten moesten zien te winnen. Zo arriveerden op 27 juli 1813 2 Engelse schepen onder Nederlandse vlag. Aan boord bevond zich Willem Wardenaar, oud-Raad van Indië, die vroeger ook directeur van de Japanse factorij was geweest. Wardenaar, die in nijpende geldnood was geraakt, liet zich voor een bedrag van 50.000 Spaanse matten omkopen. Hij zou de Hollandse factorij in Britse handen spelen.
Raffles was zeker van zijn zaak, de Hollanders zouden zich wel laten kopen. Met deze methode hadden de Britten in de laatste jaren veelvuldig succes gehad, Ambon was zelfs 2 maal door ‘zilveren kogels’ veroverd, maar op Deshima ging de vlieger niet op. Doeff en Blomhoff waren onkreukbare ambtenaren, maar bovenal goede patriotten. Doeff dreigde Wardenaar de Japanse autoriteiten opening van zaken te zullen geven - wat alle Engelsen en ook Wardenaar zelf het leven zou hebben gekost - en zette de heftig geschrokken collaborateur zo zonder moeite naar zijn hand.
Echter, de Japanners mochten niet weten dat het de Hollanders de laatste jaren niet naar den vleze was gegaan en het was daarom een noodzakelijkheid dat er regelmatig koopvaarders arriveerden. Men begon n.l. in Tokio al wantrouwig te worden, want na 1809 waren er geen Hollandse schepen meer geweest. Doeff wilde dus met Raffles een handelsverdrag sluiten. Op het eerste gezicht mag dit tamelijk potsierlijk schijnen, Holland bestond niet meer als onafhankelijke staat, het was immers in 1810 bij Frankrijk ingelijfd. Wardenaar had Doeff ook op dit feit gewezen, maar Doeff en Blomhoff weigerden aan deze mededeling geloof te hechten. Zo vertrok Cock Blomhoff als ‘gezant’ naar Batavia, waar hij op 20 december 1813 arriveerde.
Onmiddellijk begon Cock Blomhoff contacten te leggen, waarbij hij hoopte op steun van Nederlandse ambtenaren, die nog steeds de voornaamse posten bezet hielden, want het aantal Britten in de bestuursdienst was betrekkelijk gering. Veel succes boekte Cock Blomhoff niet, de meeste steun ondervond hij nog bij een aantal ex-hoofdambtenaren, die reeds door Daendels ontslagen waren, maar op hun landgoederen gevestigd waren gebleven. De voornaamsten van deze groep waren Nicolaas Engelhardt en Willem van Riemsdijk, beiden oud-lid van de Raad van Indië, benevens de oud-G.G. Siberg. Allen ongetwijfeld exponenten van het nepotisme uit de laatste jaren van | |
[pagina 176]
| |
de Compagnie, maar toch ook goede vaderlanders toen het er op aan kwam.
Anderen waren Cock Blomhoff wel gunstig gezind, maar vreesden de toorn van de machtige Raffles, zoals b.v. de baljuw Serière.
Dan waren er ook notoire collaborateurs als W.J. Cransen, lid van de Advisory Council en meer pro-Engels dan de Engelsen zelf.
De vierde groep werd gevormd door slimme evenwichtskunstenaars, die behendig van twee walletjes wisten te eten. Hier moet vooral J.A. van Braam genoemd worden, onder Daendels gouverneur-generaal a.i. en later gunsteling van Raffles. Van Braam heeft Raffles van advies gediend bij diens eerste aanslag op Deshima, iets wat Cock Blomhoff niet bekend was. Tegenover de eerlijke, maar wel wat naïeve Blomhoff speelde Van Braam de pur sang patriot, welke politieke zwaai te verklaren valt uit een tussentijds bezoek aan Londen, waardoor niet alleen Napoleons catastrofe in Rusland, maar ook het begin van de zesde coalitie-oorlog hem bekend zijn. Van Braam heeft zijn partij goed gespeeld, hij is in 1816 benoemd tot commissaris ter overname van de Voor-Indische bezittingen, later zelfs tot lid van de Raad van Indië.
Raffles was aanvankelijk niet onvriendelijk, klaarblijkelijk amuseerde de koppige Hollander hem wel, die hij tenslotte wel dacht in te spinnen. Deze houding veranderde evenwel toen in mei 1814 bekend werd dat niet alleen Holland weer onafhankelijk geworden was, maar ook een verbond met Engeland had gesloten. De positie van Cock Blomhoff werd daardoor vele malen sterker. Raffles hield echter voet bij stuk, hij liet Cock Blomhoff arresteren en als krijgsgevangene naar Engeland zenden, waar hij uiteraard onmiddellijk werd vrijgelaten. Doeff wist een tweede aanslag van Raffles op Deshima eveneens te pareren en in 1817 droeg hij zijn functie aan Cock Blomhoff over. Beiden werden door Koning Willem I onderscheiden met de Orde van de Nederlandsche Leeuw, destijds een zeer ongewone onderscheiding voor een Indisch ambtenaar.
Raffles mocht hemel en aarde bewegen, de Engelse legering hield voet bij stuk en besloot 13 augustus 1814 tot restitutie van de Nederlandse koloniën met uitzondering van de Kaap, Ceylon en de West-Indische ‘etablissementen’ Demerary, Essequibo, Berbice. Raffles werd in maart 1816 door John Fendall vervangen, die op 19 augustus 1816 Java en Onderhorigheden aan de Nederlandse Commissie-Generaal overdroeg. Van deze plechtige overdracht is een ooggetuigeverslag bewaard gebleven: ‘Reeds ten 7 ure 's morgens togen de Commissarissen-Generaal, voorafgegaan door een escorte ruiterij, naar het stadhuis, waar ze ontvangen werden door een adjudant van den Luitenant-Gouverneur. Deze was daar met
Portret van mevr. Cock-Blomhoff in Japan geschilderd omstreeks 1818, door Yamatoya.
Opperhoofd Hendrik Doeff, in Japan geschilderd omstreeks 1810-'11 door Araki Toyokichi.
| |
[pagina 177]
| |
zijn voornaamste ambtenaren reeds aanwezig. Buiten op het Stadhuisplein waren zowel Engelsche als Hollandsche troepen opgesteld. Bij aankomst van het driemanschap speelde de muziek het “Wilhelmus”. Daarop werd de proclamatie afgekondigd, waarbij de Engelse regeering verklaarde, dat Java en Onderhoorigheden aan Nederland waren overgegeven. Onder een saluut van 21 kanonschoten daalde de Engelse vlag van de vlaggemast: onder een gelijk saluut werd de Nederlandsche vlag geheschen. Het “Wilhelmus” en het “God save the King” werden bij afwisseling uitgevoerd en met geestdrift aangehoord, terwijl de donder van het zware geschut der op de reede liggende schepen plechtig de stille oogenblikken aanvulde, die tusschen de verschillende ceremoniën verliepen, en op krachtige toon aankondigde, dat ook daar de vlag van de Staat vrij en onbelemmerd haar vorig gebied had hervat. De gezonken Engelsche vlag werd met militaire eerbewijzen op het stadhuis gebracht, en vandaar naar het Engelse kantonnement op Weltevreden. Commissarissen-Generaal begaven zich met de voornaamste dignitarissen naar de sociëteit “de Harmonie”, waar zij aanzaten aan een maaltijd, door den aftredende Luitenant-Gouverneur aangeboden’Ga naar eind4).
Zo lachte dus de toekomst Nederland in 1816 wel toe, Noord en Zuid verenigd, het Rijk Overzee hersteld. Echter, de historie nam een voor Nederland ongunstige keer. De Brusselse revolte van 1830 en de Soekarnorevolutie van 1945 brachten Nederland terug tot de rompstaat, die het nu is. Echter, wij moeten ons niet overgeven aan nostalgische verlangens naar weleer, wij moeten vooruitzien naar het woord van Kroonprinses Beatrix. En er is voor Nederland nog perspectief. Noord en Zuid naderen elkaar weer, de culturele integratie wordt steeds meer werkelijkheid. Maar dat is niet genoeg. Wij moeten de Benelux omzetten in een politiek blok en vervolgens uitbouwen tot een statenbond, die dan nauwe betrekkingen - cultureel, economisch, politiek - zal onderhouden met de Republiek Suid-Afrika. Eerst dan zal de Nederlandse stam zijn historische bestemming hebben bereikt en tevens de kracht bezitten om het Oranje-devies tot werkelijkheid te maken. Je maintiendrai!
Dr. W.A. VEENHOVEN.
De redactie is van oordeel, dat het toekomstbeeld, waarmee Dr. Veenhoven zijn verhandeling eindigt, buiten het bestek van het onderwerp valt. Bovendien vindt zij in het laatste gedeelte enkele termen minder gelukkig gekozen. |