De culturele eenheid der Nederlanden.
Doel of middel in Europees verschiet?
Drs. W.J. Bijleveld
De Tweede Wereldoorlog is niet alleen een materiële worsteling geweest, niet alleen een strijd om de mensonterende praktijken van het nationaal-socialisme, gegrondvest op waandenkbeelden, uit te roeien, maar deze is ongemerkt tevens het begin geweest van een ontwakend besef, dat de internationale verhoudingen uit een andere gezichtshoek beschouwd dienen te worden dan voordien algemeen het geval was en zoals ook nu nog wel hier en daar geschiedt.
Dit laatste is begrijpelijk, want niets is blijkbaar zo moeilijk als het ombuigen van een gedachtengang, die sinds eeuwen is gegroeid en die bovendien is vastgelegd in tal van gezaghebbende geschriften.
De tijd is nog te jong om reeds nu een volledig overzicht te geven van alle factoren, die hebben geleid tot deze koerswijziging. Wij moeten dan ook volstaan met het aanstippen van enkele punten.
Er is in de eerste plaats het opmerkelijke feit, dat oorlog tussen een groot aantal staten onderling in het vervolg door vrijwel iedereen onbestaanbaar wordt geacht. Wie kan zich in de huidige constellatie nog voorstellen, dat de Westelijke staten elkaar met de wapens zouden bestrijden? Zelfs in de jaren 1920-'30, dus vóór de opkomst van het nationaal-socialisme en het fascisme, zou niemand deze stelling met succes hebben kunnen verdedigen.
Dat thans deze opvatting wèl algemeen wordt aanvaard, is waarschijnlijk het gevolg van het feit, dat men de oorzaak van conflicten niet meer kan zien in staatsrechtelijk divergerende opvattingen of in territoriale aanspraken, maar dat eventueel alleen diepgaande verschillen in ideologie de bron kunnen zijn van gewapend optreden. Dergelijke diepgaande verschillen ziet men niet meer in de boezem van het Westen, maar wèl in andere delen van onze aardbol, waar een sociale en geestelijke groei zich voltrekt op een zo stormachtige wijze, dat men kan spreken van een ideologische revolutie.
De negatieve reden, die men in alle landen, die daadwerkelijk de ellende van de totale oorlog hebben gevoeld, samengevat in de leuze, terug te vinden in tal van talen, kan horen, nl. ‘Nooit meer oorlog’, deze reden verdwijnt. Niet alleen omdat deze negatief is, maar vooral omdat een jonger geslacht opgroeit, dat van de toestanden, die de ouderen hebben gekend, geen persoonlijk besef heeft. Voor hen hebben de tastbare gruweldaden van concentratiekampen enz. niet zo heel veel meer te betekenen als voor de ouderen de verschrikkingen van de Hoekse en Kabeljauwse twisten. Om nog maar niet te spreken over de innerlijk beleefde emotionele gevoelens van angst, onzekerheid, van vrees om vertrouwen te schenken. Dit alles zijn gemoedstoestanden, die niet zijn over te dragen, ondanks films en boeken, die het huidige geslacht een beeld trachten te geven van die tijd van een duister bestaan.
Van meer waarde is het te wijzen op de ‘verwetenschappelijking’ van alles was ons dagelijks doen en laten richting geeft.
Niet alleen wordt de psychologie losgelaten op de reclame, (niet altijd even heilzaam), maar ook heeft deze haar intrede gedaan op tal van andere gebieden. Wij wijzen bv. op de verhouding tussen werkgever en werknemer, waardoor het arbeidsdoel in vele opzichten anders wordt beschouwd. Trouwens niet alleen de psychologie, ook andere wetenschappen drukken hun stempel op ons inzicht: sociologie, erfelijkheidsleer, economie, fysica, filosofie, enz., enz.
Ook op het gebied van oorlog en vrede heeft de wetenschap haar intrede gedaan. Naast de vraag: hoe kunnen wij een oorlog voorkomen, komt de sterk positief gerichte vraag naar voren of het mogelijk is de vrede te organiseren door een objectief wetenschappelijk bestuderen van de factoren welke een vreedzame samenleving nationaal en internationaal bevorderen en welke de factoren zijn, die deze kunnen verstoren.
Velen zullen meewarig het hoofd schudden bij deze probleemstelling, zij zullen wellicht wijzen op het falen van de Volkenbond, zij zullen in herinnering brengen, dat het na de Eerste Wereldoorlog opgerichte Comité tot onderzoek van de oorzaken van een Wereldoorlog, niet meer resultaat heeft gehad dan de uitgave van enkele boekwerken, die in de kast van historici verdwenen, dat de in 1948 gestichte Wereldraad der Kerken, die werd voorafgegaan door tal van oecumenische initiatieven, nog weinig grijpbare resultaten heeft opgeleverd en op meer, misschien veel meer pogingen, maar dat niettemin de oorlogsdreiging nog blijft. Hun eindconclusie is neergelegd in de schijnbaar wetenschappelijk psychologisch verantwoorde uitspraak, dat er ruzie zal blijven zolang er mensen zijn, dat de strijd om het bestaan zich overal in de natuur openbaart, en dat het dus een utopie is aan een vrede te geloven. Is dit een onaantastbaar axioma of een dooddoener veroorzaakt door gebrek aan geloof? Zij, die wèl geloven, kunnen wijzen op de verplaatsing in de loop der eeuwen van de strijd van dorp tegen dorp, naar gewest tegen gewest, naar land tegen land en nu naar de dreiging van werelddeel tegen werelddeel.
Moeten wij die laatste stap ondergaan, of is het mogelijk deze te voorkomen? Hier treedt de hoop naar voren, dat inderdaad door aantrekking van de wetenschap de mogelijkheid zich zal kunnen voordoen om de fatale stap onder een wolk van atoombommen te kunnen ontgaan. Studie dus van de hoogste internationale stuurmanskunst.
Het geloof in de mogelijkheid is ontwaakt, het geloof aan een gecoördineerde gezamenlijke aanpak waarbij alle takken van wetenschap, die ook maar enigermate betrokken zijn bij ons menselijk bestaan, moeten samenwerken. Dus geen eenzijdig geloof in het heil van een organisatie of in gecodificeerd recht, in geloofseerbiediging of in economische meest-begunstigingsclausules, in kunstig opgestelde resoluties of in plechtstatig bezworen tractaten, maar in een alzijdig onderzoek naar al hetgeen de mensen als internationale collectiviteit drijft. Deze opzet is nieuw.
Dus geen sentimenteel idealisme, geen eenzijdig aangrijpen van juristen of economen, hoe eminent ook, noch een partiële benadering van uit het geloof, evenmin het heil zoeken in alleen een diplomatieke pressie, doch een nuchter en stelselmatig samenvoegen van alle factoren, die de mens drijven tot haat of begrip.
Een idee, nu nog nieuw, dat misschien alleen reeds daarom nog door velen als een utopie zal worden beschouwd. Maar vinden wij het jaarlijks onderzoek op TBC, waarbij de gehele bevolking wordt doorgelicht, niet van zelf sprekend? En toch, het kostte in 1934, - nog geen halve mensenleeftijd geleden -, een onnoemelijk strijd om in Detroit als eerste stad ter wereld, de gelden daarvoor los te krijgen, gelden die zelfs economisch gezien meer dan dubbel en dwars door de gemeenschap werden terugverdiend door de winst aan arbeidsdagen omdat het aantal ziektegevallen tot vrijwel nul kon worden teruggebracht.
Wij geven per jaar miljarden uit voor de bewapening, zou het ons dan niet een fractie daarvan waard zijn om te trachten de geestelijke en materiële schade van een conflict te ontgaan? De centra, die thans in steeds meer landen worden opgericht met het doel de voorwaarden voor de vrede te onderzoeken (Peace Research Institutes), moeten nog bedelen om een bescheiden begin mogelijk te maken.
Maar niettemin, het denkbeeld is geboren en het groeit, de belangstelling stijgt, bij de mensen, bij de bedrijven, bij de overheid. Ook in Nederland.
Wij mogen als Algemeen Nederlands Verbond hieraan niet voorbijgaan. Wij hebben als doel meer dan 60 jaren de eenheid van de Nederlandse stam bepleit, wij hebben thans van de doelstelling een nieuwe, meer aan de tijd aangepaste doelstelling gekregen. Wij hebben met wisselend succes gestreden en wij zijn