Kroniek Vlaamse beweging
Vlaamse ekonomische bewustwording
Tijdens de maand april gebeurde er niet veel op het terrein van de Vlaamse Beweging. De Paasvakantie van het Parlement en van de Regering en van allerlei leidinggevende instanties was hier wel de oorzaak van.
Deze betrekkelijke rust belette echter niet, dat er toch een speciaal aspekt aan de Vlaamse Beweging speciaal op de voorgrond trad, nl. het feit dat Vlaanderen zijn eigen ekonomische struktuur meer en meer zelfstandig gaat uitbouwen en dit op een degelijke wetenschappelijke manier. Dit gebeurt zonder de inmenging van het traditioneel ekonomisch en industrieel sterker ontwikkelde Brussel en Wallonië.
Het is momenteel zelfs zo dat de Vlaamse ekonomie, wat betreft systematische organisatie en uitbouw, een voorsprong heeft genomen op het Zuiden van het land. Vlaanderen, dat op ekonomisch-industrieel, en dus ook op financieel gebied, tot hier toe steeds de zwakkere broer is geweest en dat steeds afhankelijk was van de goede wil van de franssprekende leidende kringen, heeft momenteel ekonomisch zijn zelfstandigheid verworven. Getuige hiervan is o.m. het Zesde Vlaams Wetenschappelijk Ekonomisch Kongres, dat eind april te Antwerpen plaats vond onder het motto ‘de ondernemingen en de ekonomische groei’. Dit Kongres, dat meer dan duizend Vlaamse ekonomisten bijeenbracht, legde door zijn hoogstaand wetenschappelijk peil getuigenis af van Vlaanderens ekonomische bewustwording. Een ander bewijs van deze bewustwording is het feit, dat thans heel wat meer Vlaamse universiteitsstudenten dan vroeger de ekonomie en de handelswetenschappen als studierichting kiezen, wat de opbloei van de Vlaamse ekonomie in en door Vlaamse handen verzekert.
Enkele dagen na het bovenvermelde Ekonomisch Kongres te Antwerpen ging te Gent de lustrumviering door van het Seminarie voor Produktiviteitsstudie en-Onderzoek, dat 10 jaar gelden door Prof. Dr. Vlerick van de Gentse universiteit werd opgericht. De intense en steeds groeiende wetenschappelijke werking van dit seminarie, onder de leiding van enkele jonge eminente Vlaamse ekonomisten en met de steun van privé industriële kringen, illustreert eveneens de opgang van het Vlaams ekonomisch denken.
Een kankerplek in het complex van de Vlaamse ekonomie is en blijft echter de verfransing van heel wat leidende kringen in het bedrijfsleven. Wellicht zal ook hier, als logisch gevolg van de hogergeschetste evolutie in de ekonomie, langzamerhand verbetering intreden. Het zou normaal zijn dat de eerbied die de vooruitgang van het wetenschappelijk ekonomisch denken in Vlaanderen afdwingt, ook de eerbied voor het Nederlands als taal in ekonomie en bedrijf zou verhogen. De heer Cappuyns, de nieuwe voorzitter van het Vlaams Economisch Verbond, eiste in een opzienbarende rede tijdens het op 10 en 11 mei gehouden congres van het V.E.V., wettelijk ingrijpen t.a.v. de vernederlandsing van het bedrijfsleven. Om deze evolutie echter te bespoedigen, wordt door allerlei Vlaamse kringen, onder impuls van de Vlaamse Volksbeweging, in de maand mei een nieuw offensief ingezet om het bedrijfsleven te vernederlandsen. Zo werd op 11 mei door de V.V.B. een voettocht van Gent naar Zelzate (waar Sidmar werd opgericht) georganiseerd om het Nederlands, in de Vlaamse bedrijven, als bedrijfstaal te doen aanvaarden. Men wil het verschijnsel, dat de Vlaamse werknemers in heel wat bedrijven door de directie in het Frans worden bevolen, doen verdwijnen. Vandaar de slogan: ‘Streektaal moet overal bedrijfstaal zijn’.
Dit te verwezenlijken kan gebeuren door eerlijk overleg met de bedrijfsleiders of door tussenkomst van de vakverenigingen. Maar aangezien deze methodes deerlijk te kort schieten, stuurt de V.V.B., en met haar heel wat Vlaamse verenigingen, er op aan de vernederlandsing van het bedrijfsleven door wettelijke maatregelen van regeringswege verplichtend te maken. Of men hierin zal slagen, zal afhangen van de kracht die Vlaanderen kan opbrengen om de traditionele en franssprekende hegemonie in Brussel te doorbreken.