Minister H. Fayat
plicht op een waardevolle traditie, die wij tot heden bij menig uitzicht van de moderne beschaving hebben hoog gehouden, voorts in het Europa van morgen te handhaven.
Welk algemeen beeld zal dit Europa vertonen?
Het zal wel overbodig zijn, dat ik U uitleg wat een Benelux-minister denkt over het ‘Europa der Vaderlanden’, een nationalistisch gerichte opvatting die bezwaarlijk te verzoenen is met de vereisten waaraan een opbouwende Europapolitiek moet voldoen. Daarentegen ben ik er diep van overtuigd, dat het éénwordende, meertalige Europa aan zijn roeping zou tekortkomen en zichzelf zou verarmen, mocht het de rijke verscheidenheid van zijn kulturen tot een kleurloze eenvormigheid willen herleiden.
In dit meertalige Europa zijn wij, 17 miljoen Nederlandssprekenden, samengedrongen op een gebied van circa 50.000 km2. Ik moge er eerst op wijzen dat, hoe verheven haar betrachtingen ook mogen zijn, geen taalgroep zich ooit op zulke hoogten van onstoffelijke idealen kan bewegen, dat zij geen stukje aardse grond nodig heeft waarop haar voortbestaan verzekerd kan blijven. Voor het gaaf houden van een taalgebied dringen zich dezelfde onontwijkbare plichten op als voor de verdediging van een staat; de verdediging begint vanaf de grens en zij gedoogt geen uitholling naar binnen. Aan dit dubbele beginsel zullen wij met taaie onverzettelijkheid moeten vasthouden, omdat wij tussen drie grotere taalgebieden in aan het dubbele gevaar van taalgrensverschuivingen en allogene eilandvorming meer dan anderen blootstaan. De algemene regelen voor de vreedzame samenleving der kulturen in het meertalige Europa zullen voor ons evenzeer als voor de anderen moeten gelden. De Italiaanse, Duitse en Franse taalgebieden zullen er op staan dat zij wederkerig ongeschonden blijven. Waarom zou alleen tegen het Nederlandse taalgebied uitzondering worden gemaakt op wat algemeen voor anderen als deugdelijk erkend, aanvaard en nageleefd wordt?
De innerlijke geesteskracht van een kultuurgroep is voor zijn toekomst even onontbeerlijk als zijn aardrijkskundige levensruimte. Door de Belgische onderwijstaalwetten, die dertig jaar geleden aan de Vlamingen voor het eerst een volledig net van scholen, van laag tot hoog, met het Nederlands als voertaal ter beschikking hebben gesteld, werd een stille revolutie voltrokken waardoor Noord-België - onder eerbiediging van het eigen staatsverband - in kulturele zaken schouder aan schouder naast Nederland kan staan voor de vrijwaring van ons gemeenschappelijk erfgoed.
Wat het onderwijs voorbereid heeft wordt nu door Nederlandse uitzendingen van de Belgische radio en televisie in versneld tempo voortgestuwd.
Het eenheidsbesef van onze kultuurkring groeit aldus voortdurend. De internationale instellingen waar het Nederlands als officiële taal erkend werd, zoals de Benelux en de drie Europese Gemeenschappen, waaraan Nederlandssprekende Belgen en Nederlanders samen deelnemen, bevorderen ook deze stroming. In gemeenschappelijke Conferenties als deze treedt het eenheidsgevoel vanzelfsprekend op de voorgrond en gaat er van uw voorbeeld een vérstrekkende invloed uit. Daar onze kultuurkring in zijn eenheid toch van beperkte omvang is, moeten wij aan bepaalde middelen tot innerlijke weerbaarheid bijzondere aandacht schenken.
Een hoogstaand toneelleven in eigen taal moet als een onvervangbaar bestanddeel van onze kultuurpolitiek beschouwd worden. Goed toneel is bij machte om in aanzienlijke mate vormend te werken in de richting van een diepere gehechtheid aan de eigen taal en tegelijk standaarden van voortreffelijk taalgebruik aanschouwelijk te maken.
Ik zou ook willen pleiten voor een lichte dosis conservatisme, dat geen bekrompen verering van het bestaande of van het voorbije voorstaat, maar de beste kiemen koestert waaraan steeds nieuw leven ontspringen kan.
Onze innerlijke geesteskracht zou er bij winnen indien wij onze klassieken beter in ere hielden in Noord en Zuid en daarom betreur ik het, dat een breed opgevatte onderneming als de uitgave, die door de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden en de Koninklijke Vlaamse Akademie te Gent in de dertiger jaren begonnen werd, niet verder is geraakt dan het laten verschijnen van een twintigtal onzer klassieke werken.
Ook het naakte werktuig, de taal als zodanig, in haar schrijfwijze zowel als in haar woordenschat, spraakleer en zinsbouw, verdient een bewuste zorgzaamheid.
Hebben wij niet enige schade geleden door een al te grote vernieuwingsdrang en zijn wij er genoeg op bedacht, dat elke aanvulling van onze woordenschat op grond van een bijna onmeedogend kritisch afwegen tegenover het Nederlandse taaleigen moet verantwoord zijn?
Het is verheugend te kunnen vermelden dat een der grote eerbewijzen die uitgereikt worden aan wie het best de taal hanteren, de P.C. Hooftprijs, niet uitsluitend verleend is geworden aan literatoren, maar dat ook een geschiedschrijver hiervoor reeds in aanmerking is gekomen ter onderscheiding van de literaire waarde van zijn gehele werk. De verfijning van het taalinstrument en het literaire kunstpeil van werken in onze taal zullen een groter vertrouwen doen ontstaan in de kracht van de eigen beschaving.
Tot dit groeiend vertrouwen draagt ook bij de kulturele samenwerking van de Belgische Regering en de Nederlandse Regering, rekening houdende met het feit dat de eerste daarenboven een soortgelijke taak heeft ten opzichte van de Franse kultuur.
De uitstraling van de Nederlandse kultuur naar buiten begint eveneens het voorwerp te worden van een bewust beleid. Hoopgevend was in dit opzicht het eerste colloquium van hoogleraren en lektoren in de Neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten. De vertaling van onze beste literaire produkten in een of meerdere vreemde talen verdient stelselmatig aangemoedigd te worden. Is daar niet het voorbeeld van de tientallen vertalingen die de ‘Max Havelaar’ over de hele wereld hebben bekendgemaakt en de reeds talrijke andere voorbeelden, o.m. van enkele moderne Vlaamse auteurs die hiermee veel sukses hebben gehad?
De Belgisch-Nederlandse Gemengde Commissie, ingesteld door het Verdrag betreffende de kulturele en intellektuele betrekkingen tussen België en Nederland, heeft onder impuls van haar twee voorzitters, de heren J. Kuypers en H.J. Reininck, in een merkwaardig verslag uiteengezet welke maatregelen zij aanbeveelt in het driedubbele opzicht van de samenwerking tussen onze twee landen, de kulturele integratie van het Nederlandse taalgebied en de uitstraling van onze gemeenschappelijke taal en kultuur naar buiten.
Dit verslag wordt nu door beide regeringen bestudeerd. Zij zullen zich zeker willen beijveren om volgens de wens van de Gemengde Commissie: de Nederlandse Kultuur in staat te stellen de haar toekomende plaats in te nemen in de groeiende Europese en wereldgemeenschap.
Een groot verlangen bezielt ons allen hier verenigd: wij willen onze oorspronkelijkheid vrijwaren en daardoor alles wat de Nederlandse kultuurgemeenschap presteren kan het best en het volledigst tot uiting brengen ten dienste van de Europese beschaving.
Trouw aan de boodschap van een groot Vlaming, August Vermeylen, moeten wij onszelf blijven om in het Europa van morgen goede Europeanen te kunnen zijn.