Hoe werkt het Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden in de praktijk?
Voor de afdeling 's-Gravenhage sprak drs. A. Jonker, hoofd van het Kabinet van de Vice-Minister-President, enige jaren geleden over het Statuut van het Koninkrijk; in december j.l. gaf hij in een radiorede antwoord op de vraag die wij hierboven stelden. In de overtuiging dat nog tal van onze lezers geen duidelijke voorstelling hebben van dit Statuut en dat het onze plicht is het volle licht op dit Statuut, dat op 29 december 1954 in werking trad, te laten vallen, menen wij er goed aan te doen aan de op 14 december 1962 door drs. Jonker uitgesproken radiorede het volgende te ontlenen.
Drs. Jonker bracht- als aanloop- in herinnering, dat Surinamers in de Tweede en Eerste Kamer van de Staten-Generaal in de zomer 1962 het woord hebben gevoerd, als gedelegeerden van het Surinaamse parlement of de Staten, zoals het daar heet. Voor de behandeling van een bepaald ontwerp-rijkswet in ons parlement waren zij naar Nederland gekomen. Onder ‘ons’ niet te verstaan het Nederlands parlement, want dat parlement fungeert in sommige gevallen ook als parlement van het Koninkrijk der Nederlanden en daarvan maakt Suriname, evenals de Nederlandse Antillen, deel uit. Nu kunnen we de vraag stellen: maar hoe komt het dan, dat niet veel vaker Surinamers en Antillianen in het Koninkrijks parlement het woord voeren? Daar antwoordt drs. Jonker op als volgt: Het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden regelt de verhoudingen (de rechtsorde) in ons Koninkrijk; het is een rechtsregeling van hogere orde dan de grondwet; daarin is herhaaldelijk sprake van ‘aangelegenheden van het Koninkrijk’.
Wat aangelegenheden van het Koninkrijk zijn wordt nauwkeurig in het Statuut omschreven. Er zijn er niet veel. Het zijn alleen die zaken, die naar het gemeenschappelijk oordeel van alle partners in het Koninkrijk beter gezamenlijk kunnen worden verzorgd, t.w. de defensie, de buitenlandse betrekkingen, het Nederlanderschap en de regeling van de nationaliteiten van schepen, een klein deel dus van de overheidszorg.
De opzet van het Statuut is dus: de zelfstandigheid van de drie landen (Nederland, Suriname en de Ned. Antillen) zoveel mogelijk te waarborgen door het aantal koninkrijkszaken tot een minimum te beperken en het terrein van de eigen aangelegenheden zo ruim mogelijk te doen zijn, bv. onderwijs, economische, sociale en financiële aangelegenheden.
Als voor deze eigen zaken een wettelijke regeling nodig is, dan worden zij in Nederland geregeld bij de wet of bij algemene maatregel van bestuur. In de Ned. Antillen en in Suriname gebeurt dat bij zogenaamde landsverordening, - dat staat gelijk aan de wet in Nederland - of bij landsbesluit houdende algemene maatregelen - dat komt overeen met onze algemene maatregel van bestuur.
De Brokopondo in Suriname Foto: Willem van de Poll; uit ‘Koninklijk Bezoek Suriname’ (Uitg. W. van Hoeve)
Suriname en de Nederlandse Antillen stellen er geen prijs op bij de behartiging van alle Koninkrijks aangelegenheden te worden betrokken. Zij wensen slechts betrokken te worden in dié Koninkrijks zaken, waarbij zij belang hebben. Met enkele cijfers is dit aan te tonen. In de jaren 1954 tot en met 1961 zijn slechts 63 rijkswetten en 16 algemene maatregelen van bestuur tot stand gekomen inzake aangelegenheden van het Koninkrijk, waartegenover staan 519 gewone wetten en 145 gewone a.m.v.b. die tóch Koninkrijks aangelegenheden betreffen.
Er is verschil tussen de parlementaire behandeling van een ontwerp-rijkswet en van een ‘gewone wet’. Beide worden behandeld in de Staten-Generaal, maar als het gaat om een ontwerp-rijkswet worden ook het parlement van Suriname en van de Ned. Antillen daarbij betrokken. En dat gebeurt ook met de Gevolmachtigde Ministers van Suriname en van de Ned. Antillen in Den Haag. De betrokken Gevolmachtigde Minister is nl. bevoegd in de Staten-Generaal mondeling voorlichting te geven. En verklaart de Gevolmachtigde Minister zich tégen het voorstel, dan kan hij tevens verzoeken de stemming tot de volgende vergadering aan te houden. Er is dan tijd voor nader beraad.
En als de Tweede Kamer, nadat de Gevolmachtigde Minister zich tégen het