Kroniek
5e Conferentie ‘volksopvoeding’ voor het Nederlands taalgebied
Over de vijfde conferentie ‘volksopvoeding’ voor het Nederlands taalgebied, die van 11-13 oktober te Mariakerke bij Oostende werd gehouden, en die in het bijzonder gewijd was aan het kunstzinnige in het volksontwikkelingswerk schreef mr. H.J. Zeevalking, alg. secretaris van de N.A.T.U. in het N.C. Contact (Nederlands Cultuur Contact), het driemaandelijks tijdschrift, onder redactie van het dagelijks bestuur van het N.C.C.
Het volgende is daaraan ontleend.
Deze conferentie, die op even bekwame als beminnelijke wijze werd geleid door dr. H.J. de Vos, inspecteur-generaal bij het ministerie voor nationale opvoeding en cultuur te Brussel, waarbij mejuffrouw prof. dr. G. de Bock van de Gentse universiteit als algemeen gesprekleidster optrad, besteedde onder meer, in vier algemene secties aandacht aan de vragen tot wie, over wat, waarom en hoe het integreren van de kunst in de doelstellingen van de volksopvoeding het best tot zijn recht zou kunnen komen.
Als sectieleiders van deze algemene groepen traden op: prof. dr. J. Broeckx en drs. R.C.M. Roels uit Zuid-Nederland en mevrouw H.W. Boersma-Smit en de heer H.H. Heringa uit Noord-Nederland. Naast de vier algemene secties waren vier bijzondere secties ingesteld handelende over: toneel, muziek, dans en beeldende kunst. Behalve in de sectie toneel troffen de deelnemers aan de overige drie bijzondere secties elkaar niet zelden voor het eerst, met het gevolg, dat - luidens de verslagen - in deze groepen slechts over zeer algemene zaken kon worden gesproken. In de sectie toneel lagen de kaarten in zoverre anders, dat hier het bestaan van het ‘Comité Amateurtoneel België-Nederland’ duidelijk voelbaar was. Deze omstandigheid had zijn voor en tegen.
Het bezwaar was dat zij, die de ter discussie staande materie van een meer algemene gezichtshoek wilden benaderen, moeilijk aan bod kwamen, het voordeel daarentegen, dat in deze sectie duidelijk tot ‘zakendoen’ kon worden overgegaan, wat zijn neerslag vond in een aantal concrete wensen, die werden neergelegd in een kort, zakelijk verslag.
Uit de aard van de zaak bevatte ook dit congres elementen van ontspanning, zoals opvoering op de eerste avond van het toneelstuk ‘De Steen’ van S. van Vreckem door het Nederlandse Kamertoneel uit Antwerpen - ook opgevoerd na afloop van het congres in Vlaardingen, (red. Neerlandia) - en een muziekavond, waar het ‘Barokgezelschap’ optrad met een programma bestaande uit klassieke werken.
Mr. Zeevalking merkt dan nog op, dat de integratie van de cultuurpatronen van Noord- en Zuid-Nederland een verre van eenvoudige zaak is, die men met de nodige voorzichtigheid zal dienen te benaderen, vooral van Noordnederlandse zijde. Men moet - zo vervolgt hij - in deze niet te veel ineens willen nastreven en men moet dit zeker niet doen met een al te theoretische benaderingswijze van het probleem. De Vlaming is in het algemeen een hartstochtelijk mens, die men gemakkelijker met het hart dan met het verstand benaderen kan. Hij is meer oprecht dan de Noord-Nederlander, die zich er steeds voor zal moeten hoeden die oprechtheid niet te beschamen of erger nog te misbruiken. In het dichter bij elkaar brengen van Noord- en Zuid-Nederland kan en moet het volksontwikkelingswerk in beide gebiedsdelen van onze cultuur het spit afbijten.
Hoe nuttig en noodzakelijk het ook moge zijn de artistieke en culturele elite uit Noord en Zuid regelmatig met elkaar in contact te doen komen, een wezenlijk cultureel samengaan voor Zuid en Noord kan slechts bereikt worden, indien de gewone man uit die gebieden regelmatig over en weer bij elkaar over de vloer komt.
Het volksontwikkelingswerk in beide gebiedsdelen kan en moet dit stimuleren, indien het ons ernst is met de uitbouw en verdediging van onze Nederlandse taal en cultuur. De verschillen, die er bestaan tussen Noord- en Zuid-Nederland, moeten niet verdoezeld worden - dat is over en weer nog te veel onze fout - maar aanvaard als een wezenskenmerk van onze, trots die bestaande verschillen, toch gemeenschappelijke cultuur.
Wij moeten als Noord- en Zuid-Nederlanders elkaar trachten te begrijpen, daarna zal de zelfherkenning in de ander vanzelf volgen.
Laat men daarom niet in abstracto maar in concreto verder gaan met samen te werken waar dat maar mogelijk is op het vlak van de volksontwikkeling en laten