Neerlandia. Jaargang 67
(1963)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||
Drs. J.C. VoorzaatGa naar eind*)
| |||||||||||||||||||
Westelijk UtrechtVrijwel het gehele gebied ten westen van het Amsterdam-Rijnkanaal en het (oude) Merwedekanaal sluit aan op het Hollandse veen- en weidegebied: in dit uitgestrekte polderland is de veehouderij hoofdzaak. Steeds meer richt die veehouderij zich op de consumptiemelkerij en de oude zelfkazerij raakt geleidelijk op de achtergrond. Ongeveer parallel aan de beide genoemde kanalen strekt zich een strook uit met een duidelijk industriële inslag: de stad Utrecht is hiervan het centrum. Naar het noorden krijgt deze strook meer en meer aansluiting aan het Amsterdamse industriegebied, naar het zuiden stuit hij op de Lek en wigt uit in de Zuidhollandse Vijfherenlanden en in de Gelderse Neder-Betuwe. | |||||||||||||||||||
Het oostelijk deelHet kenmerkende element in het oostelijk deel van de provincie wordt gevormd door de Heuvelrug, die zich - ruim genomen - vanaf Baarn boogvormig in zuidoostelijke richting uitstrekt over Soest, Zeist, Driebergen, Doorn, Leersum en Amerongen tot aan Rhenen. Het gaat hier om een uitgestrekt woongebied met een | |||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||
grote recreatieve waarde, waar echter ook terdege wordt gewerkt: industriële activiteiten zijn er zeker - met name in Soest en Zeist - niet vreemd. De driehoek tussen Baarn, het Gooi en Utrecht - in het westen begrensd door het Amsterdam-Rijnkanaal - heeft weer duidelijk de signatuur van de veehouderij, al is het vreemdelingenverkeer er op en rond de Loosdrechtse en de Vinkeveense plassen geducht in opmars. Ook de driehoek ten zuidwesten van de Heuvelrug, verder begrensd door de Lek en het (oude) Merwedekanaal - het Kromme-Rijngebied dus - is sterk agrarisch gebonden met de fruitteelt als kenmerkende bezigheid.
Op het overblijvende gebied van de provincie tenslotte - de Gelderse Vallei en het Eemgebied - heeft de boer eveneens zijn stempel gedrukt, doch ditmaal van het gemengde bedrijf. Uiteraard geldt dit niet voor de stad Amersfoort, die naast de stad Utrecht als tweede centrum van de provincie fungeert. Behalve Amersfoort is ook Veenendaal een waardige vertegenwoordiger van het industriële element in het gebied van Vallei en Eem. Variatie genoeg dus; een variatie, mogelijk geworden door de geografische ligging, welke veelal als centraal
Het gemoderniseerde Vreeburg met Jaarbeursgebouw en op de achtergrond het nieuwe Jaarbeurs-secretariaat.
Copyright Foto Dienst Jaarbeurs. in ons land wordt beschouwd. Vele andere streken kunnen Utrecht om die uitnemende ligging benijden. | |||||||||||||||||||
Voordelige liggingWelke zijn nu de voordelen van die ligging? In de eerste plaats toch wel dit, dat vanuit Utrecht - centrum van land- en spoorwegen - alle landsdelen gemakkelijk bereikbaar zijn. Daardoor oefent Utrecht een grote aantrekkingskracht uit op fabrikanten, die zich in het Sticht, qua afzet van hun produkten, bijzonder op hun plaats voelen. Voegt men daarbij de relatief lage prijzen van industrieterreinen en de goede eigenschappen van de Utrechtse werker, zowel wat scholing als wat mentaliteit aangaat, dan wordt de min of meer constante stroom van vestiging zoekende ondernemers begrijpelijk. In de tweede plaats geniet Utrecht - en dan vooral de stad - door zijn centrale ligging een zekere faam als brandpunt van velerlei activiteiten, waarvan congressen en tentoonstellingen (de Utrechtse Jaarbeurs!) waardige representanten zijn. Denkt men daarnaast aan de talrijke administratieve afdelingen van landelijk werkende instellingen (hoofd- | |||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||
kantoor Nederlandse Spoorwegen, verzekeringsmaatschappijen e.d.) en wordt gelet op de goed ontwikkelde woonfunctie in enkele delen van het gewest, dan wordt het duidelijk, dat Utrecht tot een van de bevoorrechte provincies behoort. | |||||||||||||||||||
Leefbaarheid in het StichtEn toch... Ondanks de in vele opzichten aanlokkelijke positie van het Sticht zijn er klemmende problemen. Voor één daarvan willen wij speciaal de aandacht vragen: voor de leefbaarheid in deze provincie. Ten aanzien daarvan is op twee punten bijzondere waakzaamheid geboden, en wel met betrekking tot de verdeling van de beschikbare ruimte en voorts ten opzichte van de spreiding van de welvaart. Met het vraagstuk van de verdeling van de ruimte komt een buitengewoon teer punt aan de orde. In ons dichtbevolkte land is ruimte nu eenmaal een zeer schaars artikel, waarmee terdege moet worden gewoekerd. Ervan uitgaande, dat een verhoging van de welvaart alleszins waard is te worden nagestreefd, betekent dit nog niet, dat een verhoging van de welvaart ten koste zou mogen gaan van het welzijn. Met andere woorden, het is niet altijd en overal juist, wanneer ruimte wordt besteed aan de uitbreiding van welvaartsbronnen om daardoor het materiële peil te verhogen. Immers, die ruimte moet praktisch altijd worden onttrokken aan andere aanwendingen, die zelf weer van economische aard kunnen zijn, maar even goed niet-materiële, doch sociale of culturele doeleinden kunnen dienen. Vooral de nijverheid, het wonen, de recreatie en de landbouw zijn op het stuk van bodemgebruik elkaars concurrent. Daarom kunnen niet zonder meer alle industriële ondernemers, die zich in Utrecht willen vestigen, tevreden worden gesteld. Het ongelimiteerde uitbreiden van industrieterreinen is niet verantwoord en wat er aan dergelijke terreinen beschikbaar is en nog zou kunnen komen mag daarom alleen in beslag worden genomen door bedrijven, die voor de provincie waardevol zijn. In concreto betekent dat geen of zo weinig mogelijk toelating van ongenuanceerde massabedrijven met een grote behoefte aan ongeschoolden of halfgeschoolden. De beschikbare ruimte blijve in hoofdzaak gereserveerd voor niveauverheffende bedrijven, die op een betrekkelijk kleine oppervlakte veel, liefst goed geschoolde arbeidskrachten te werk stellen. Het is de vraag of dergelijke ondernemingen binnen de industriële sector wel voldoende worden aangetroffen. Verdient het, gezien de recente ervaringen, geen aanbeveling om speciale terreinen beschikbaar te stellen voor andere ondernemingen dan die in de sfeer van de goederenproduktie? Wij denken hier bijvoorbeeld aan groothandelsinstellingen en verkeersbedrijven, aan researchlaboratoria en soortgelijke instellingen; vooral deze laatste kunnen profiteren van de universiteitsstad Utrecht. Vloeit de noodzaak tot uitbreiding van de hierbedoelde werkgelegenheid enerzijds voort uit de toeneming van de bevolking, anderzijds leiden expansie van nijverheid en handel e.a. tot een vermeerdering van het zielental, hetgeen op zijn beurt resulteert in een versterking van de woonfunctie. Dat heeft vooral na de tweede wereldoorlog geleid tot een sterke uitdijing van de woonkernen. Vele hectaren, doorgaans goede cultuurgrond, zijn daardoor uit de landelijke sfeer losgemaakt en getrokken binnen die van de steden. Is het trouwens niet doorgaans de boer, die in het Sticht bij de strijd om het bezit van de grond aan het kortste eind heeft getrokken? Een enkel cijfer kan dit illustreren. In 1950 bedroeg de netto-oppervlakte aan cultuurgrond circa 89.000 ha, doch 10 jaar later bedroeg die oppervlakte nog slechts 84.000 ha. Aan een gemiddeld jaarlijks verlies van 500 ha kan toch niet met een schouderophalen voorbij worden gegaan, ook al zij erkend, dat bij de jongere arbeidersgeneratie de belangstelling voor een volledige dagtaak in de landbouw nog steeds afneemt. Ook de recreatie, in het bijzonder die in de open lucht, moet van de ruimte kunnen profiteren, wil zij aan redelijke eisen kunnen voldoen. De actieve en passieve deelnemers aan de veldsporten, hoe belangrijk ook, buiten beschouwing latende, schenken wij aandacht aan hen, die tijdens weekends en vakantie herstel van geestelijke en lichamelijke kracht zoeken door de natuur in te trekken. De schaarse daarvoor geschikte gebieden moeten daarom welhaast ten koste van alles gespaard blijven. Zij dreigen trouwens al overbevolkt te raken, gedeeltelijk omdat Nederland ook bij de buitenlanders als vakantiedoel in trek komt, maar vooral door de sterk toegenomen weekend-trek uit de randstad Holland, mogelijk geworden door de vijfdaagse werkweek, door de gestegen welvaart en door het bestaan van een efficiënt vervoerapparaat. In dit verband moge nog worden gewezen op de strijd van vooral de provinciale overheid tegen de watervervuiling. Door die vervuiling dreigt niet alleen de waterhuishouding in agrarisch opzicht in disorde te geraken, maar verliest dat water ook veel van zijn recreatieve waarde. De Utrechtse Vecht, waarvan de oevers eens de erenaam Stichtse Lustwaranda waardig waren, is daarvan een beschamend voorbeeld. De maatregelen, genomen om de leefbaarheid in ruimtelijke zin te bewaren en te bevorderen, vinden een geluklige synthese in de streekplannen en in de daaraan gesubordineerde gemeentelijke uitbreidingsplannen. Vooral bij de uitwerking van de streekplannen, die het gebied van een soms groot aantal gemeenten bestrijken, kunnen de onderscheiden belangen en hun aanspraken op ruimte met zorg worden afgewogen. Zo kan een zo efficiënt mogelijk gebruik van dat schaarse artikel worden gewaarborgd. Het medio 1962 door het provinciale bestuur vastgestelde streekplan ‘Heuvelrug’ en het in voorbereiding zijnde plan ‘Vecht- en plassengebied’ zijn hiervan goede voorbeelden. | |||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||
Maar toch is dat alléén niet voldoende. Wij raken hiermee de tweede in het voorafgaande genoemde facet: de spreiding van de inkomens. Het ligt immers voor de hand dat bij het opstellen van streekplannen zoveel mogelijk dáár ruimte voor de verschillende activiteiten wordt gereserveerd, waar die activiteiten het beste tot ontplooiing kunnen komen. Aldus ontstaan veelal gebieden, die overwegend een werk-, een woon- of een recreatieve functie hebben. Hoe redelijk en verantwoord een zodanige functieverdeling ook mag zijn, zij bergt het gevaar in zich van een ongelijke spreiding van de welvaart. | |||||||||||||||||||
WelvaartsspreidingIn zoverre de gemiddelde grootte van de inkomens een afspiegeling is van de welvaart, blijkt in de provincie Utrecht inderdaad sprake te zijn van een ongelijke spreiding: sommige delen der provincie zijn er aanzienlijk beter aan toe dan andere. Wanneer wij aan de hand van de gebiedsindeling van Nederland, ontworpen door het Centraal Bureau voor de Statistiek, de situatie in dit gewest onder de loep nemen, dan zien wij de volgende gemiddelde jaarinkomens per hoofd van de bevolking (belastingjaar 1958):
Hoewel de provincie als geheel boven het landsgemiddelde ligt, is dit in feite slechts aan twee gebieden te danken: aan de Heuvelrug, die als welvarend woongebied met kop en schouders boven de rest uitsteekt, en in veel mindere mate ook aan de stad Utrecht. Alle andere gebieden blijven - en soms zeer belangrijk - beneden het landsgemiddelde. Vooral de typisch agrarische streken: het Kromme-Rijn gebied, de driehoek Jutphaas-IJsselstein-Vreeswijk en het Utrechts weidegebied komen er niet al te best af. Wanneer wij de situatie meer gedetailleerd naar kleinere gebieden zouden onderzoeken, zouden wij op nog sprekender voorbeelden stuiten. Bijvoorbeeld op Wijk bij Duurstede (f 1.620) dat zijn greep als streekcentrum op de omgeving bijna geheel is kwijtgeraakt, op Bunschoten (f 1.560) waar de visserij op het IJsselmeer weinig betekenis meer heeft en op Vreeswijk (f 1.480), dat zijn functie als bevoorradingscentrum van de binnenscheepvaart volkomen verloor. Er is reden om ten aanzien van deze gemeenten van achtergebleven gebieden te spreken. Naar onze mening is het bereiken van een grotere gelijkmatigheid in de welvaartsverdeling en daardoor in de leefbaarheid een van de grootste problemen, waarvoor de provincie Utrecht zich geplaatst ziet. Het vinden van de juiste wegen is geen eenvoudige, maar wel een dankbare taak voor Utrecht, het hart van Nederland. |
|