Bibliotheekwezen
In november werd in Pretoria de tweede nationale conferentie voor bibliotheekwezen gehouden. Het was vier en dertig jaar geleden dat de eerste plaatsvond, een periode die een geweldige ontwikkeling ook op dit gebied te zien heeft gegeven.
Er zijn bijzonder goede en uitgebreide bibliotheken in Zuid-Afrika en vooral de grote steden hebben niet te klagen over gebrek ook aan de nieuwste literatuur op alle gebied en in verschillende talen, waaronder het Nederlands nog altijd een grote plaats inneemt, die de laatste tijd, vooral door toedoen van de heer G.W. Eybers in Pretoria en sinds de Engelse invloed in de leiding der Staatsbibliotheek tot meer erkenning van de betekenis der Nederlandse boeken is genoopt, ruimer is geworden.
Ik herinner ook aan de Nederlandse bibliotheek in Kaapstad, waartoe het Algemeen Nederlands Verbond veel heeft bijgedragen, en denk hierbij vooral aan wijlen de heer Oudschans Dentz.
Maar buiten de grote steden is het niet gemakkelijk om de boeken te verkrijgen die men wil lezen; de afstanden tussen de dorpen en de steden en de dorpen onderling, om maar te zwijgen van de geïsoleerde ligging van vele boerenplaatsen, zijn hier het grote bezwaar. In de vier Zuidafrikaanse provinciën zijn provinciale bibliotheken reeds jaren bezig met oprichting van bibliotheken in de voornaamste centraal gelegen dorpen. Maar dit is niet genoeg in een schaars bevolkt land en zo zijn er ook alweer sedert jaren rondreizende mobiele bibliotheken, die allerwegen grote aftrek vinden. Waar heeft men beter de tijd tot lezen dan op het platteland?
In Transvaal heb ik iets van dit werk gezien; op uitnodiging van de energieke provinciale bibliothecaris de heer H.M. Robinson ben ik enkele keren meegereisd - o.a. naar Nelspruit, Ermelo en Middelburg - om bij de opening van een plaatselijke bibliotheek tegenwoordig te zijn en ik heb grote waardering voor dit pionierswerk op bibliotheekgebied gekregen. Voor mij als attaché voor pers. en culturele zaken bij de Nederlandse Ambassade was dit destijds dubbel aantrekkelijk, omdat de heer Robinson de Nederlandse boeken steeds een grote plaats inruimde en mij bij de tentoonstellingen ter gelegenheid van de opening van zulk een nieuwe boekennederzetting, de kans gaf tot uitstalling van Nederlandse kunstreprodukties of boekuitgaven. Ook in Natal waar de heer Seeleman de leiding had, heb ik gezien hoeveel er wordt gedaan om de Afrikaner lectuur van waarde onder de leesgrage ogen te brengen.
De heer Robinson achtte de conferentie, die intussen is gehouden, maar waarvan ik nog geen verslag zag, van veel betekenis, nu er zoveel verschillende mensen verantwoordelijk zijn voor de zorg en instandhouding van de velerlei bibliotheekdiensten in het land, zodat gezamenlijk overleg inzake de gedragslijn en de verdere ontwikkeling van het nationale bibliotheekwezen kan worden gepleegd. Een voornaam punt op de agenda was de samenwerking en de steun aan een orgaan dat de taak zal hebben de genomen besluiten uit te voeren. Ook valt te vermelden de hulp aan de diensten voor speciale bevolkingsgroepen, want de bibliotheken werken ook voor de nietblanke bevolkingsgroepen. Deze hebben weliswaar hun eigen belangstelling, achtergrond, ontwikkeling en taal - de ontwikkelde bantoes spreken vrijwel allen Engels - en hebben dus hun eigen wensen, maar het is jammer, dat ook op dit gebied afzonderlijkheid wordt betracht. Op dit cultuurniveau zou toch gezamenlijk gebruik van de diensten m.i. althans niet belet moeten worden. Hier doen zich natuurlijk omstandigheden voor, waarover het moeilijk te oordelen valt op deze afstand.
‘Zuid-Afrika's toekomst op intellectueel en wetenschappelijk gebied is grotendeels afhankelijk van de boekenverzameling onzer bibliotheken en de diensten welke zij kunnen bieden voor de bewaring en uitbreiding van onze kostbare Westerse erfenis. Onze bibliotheken moeten worden beschouwd als de verzamelplaatsen waarin de beste intellectuele produkten van de menselijke geest worden bewaard en toegankelijk gemaakt langs de meest geschikte wegen aan studenten en onderzoekers.’
Met deze woorden van de heer Robinson zal zeker iedereen instemmen.
Indien het verslag van deze conferentie die onder leiding stond van de heer P. Grobbelaar, de secretaris van ‘Onderwys, Kuns en Wetenskap’ en waar meer andere volksleiders dan bibliothecarissen waren, nog aanleiding geeft voor meer mededelingen hoop ik die t.g.t. nog te doen volgen.
P. KORTHUYS.