desiderata niet van belang was voor dit gehele gebied. Het is natuurlijk juist, dat, zoals in de opmerkingen van de heer Willems opgesloten ligt, de Beneluxraad op cultureel gebied meer beoogt te doen dan het behartigen van de Nederlands-Vlaamse betrekkingen. Het is juist, maar laten we ons van een gezamenlijk Belgisch-Nederlands-Luxemburgs cultuurbeleid geen al te overdreven voorstelling maken. Buiten de bestaande bilaterale culturele betrekkingen tussen de drie staten, die aan het oordeel van de Raad onderworpen worden, is er tot dusver alleen sprake van de uitgave van bronnen, die van belang zijn voor de gemeenschappelijke geschiedenis van de drie landen. Andere mogelijkheden van culturele samenwerking zijn nog in onderzoek (zie elders in dit nummer). Maar meer dan een aanvulling van de bilaterale verdragen kunnen ze niet zijn.
Het is uiteraard een loffelijk streven te pogen aan Benelux een culturele voorgevel te geven, maar we betwijfelen het niettemin, of een Beneluxcultuurbeleid, uitgaande van de drie regeringen gezamenlijk, ooit veel inhoud zal kunnen krijgen, of het meer dan de spreekwoordelijke façade zal opleveren. De derde partner is nu eenmaal te onbeduidend. Dat blijkt overduidelijk uit de weinig om het lijf hebbende Nederlands-Luxemburgse en Belgisch-Luxemburgse culturele betrekkingen (vide o.a. het enkele maanden geleden uitgebrachte verslag aan de Beneluxraad). Na de Nederlands-Vlaamse betrekkingen is toch vooral de culturele uitwisseling van Nederland en Wallonië van belang, maar deze vindt reeds plaats door middel van het Belg.-Nederl. cultureel akkoord. Vooral om pragmatische redenen, omdat het nl. beter is van bestaande, gevestigde instellingen gebruik te maken, zou de Beneluxraad kunnen dienen als controlerend lichaam voor de Nederlands-Vlaamse culturele integratie (en voor een, naar onze mening in de toekomst noodzakelijk, supranationaal gezagsorgaan voor de Nederlandse cultuur). In hoeverre de structuur van de Raad aan deze culturele taak aangepast zou moeten worden, willen we hier niet onderzoeken. Men zou kunnen denken aan een figuur waarbij de culturele uitwisseling tussen de in het Beneluxgebied wonende cultuurgemeenschappen - uitbreiding van die uitwisseling houden ook wij voor wenselijk - onder de bevoegdheid van de gehele Raad zou vallen, terwijl zaken, die uitsluitend de Nederlandse cultuurgemeenschap betreffen, alleen onder de controle van de Nederlandstalige afgevaardigden zouden berusten.
T.o.v. de culturele integratie van Nederland en Vlaanderen en de uitstraling van de Nederlandse cultuur in het buitenland zouden de Walen en Luxemburgers zich in ieder geval als toeschouwers - gaarne als belangstellende toeschouwers - moeten gedragen. Kan met hen hierover niet een gentlemen's agreement gesloten worden? Het is nu nog niet het ogenblik om hier nader op in te gaan. Laten we eerst de volgende vergadering van de Beneluxraad afwachten. Aan de Nederlandse en Vlaamse afgevaardigden zouden we echter alvast in overweging willen geven hun Franstalige collega's duidelijk te maken, dat er aangelegenheden zijn, die uitsluitend de Nederlandse cultuurgemeenschap betreffen. Het lijkt ons gewenst, dat dit in de Beneluxraad reeds nu duidelijk gesteld wordt, en dat hieruit de nodige conclusies getrokken worden.
Uit het verlangen van de heer Herbiet kunnen maar twee gevolgtrekkingen gemaakt worden, ofwel dat de Beneluxraad op de oude voet moet doorgaan, d.w.z. niet zo héél veel méér doen dan het jaarlijkse rapport over de culturele samenwerking bespreken, ofwel dat hij zich ook zou moeten gaan bezig houden met de uitstraling van de Franse cultuur in Europa. Dat laatste is onzin. De Franse regering zorgt er wel voor. Als de Belgische regering haar daarbij wil helpen, nogmaals, geen enkel bezwaar, maar de Beneluxraad en, d.m.v. de Beneluxraad, Nederland hebben er niets mee te maken. In België zelf wordt de zogenaamde wafelijzerpolitiek, volgens welke iedere maatregel ten behoeve van één taalgroep een soortgelijke component moet hebben voor de andere taalgroep, steeds meer aangevochten. In dit beleid worden bv. dezelfde subsidiebedragen voor volksontwikkelingswerk in Vlaanderen als voor dat in Wallonië toegekend, ongeacht de werkelijke behoeften; er wordt, om een in dit verband toepasselijk voorbeeld aan te halen, eenzelfde bedrag uitgetrokken voor de Nederlands-Belgische als voor de Frans-Belgische culturele betrekkingen. Zo werd de subsidiëring door de Belgische regering van een studentenhuis in Amsterdam teneinde daar een verblijf te scheppen voor Belgische studenten - op zichzelf genomen een uitstekende maatregel - alleen mogelijk gemaakt omdat een dergelijk tehuis in Parijs gesubsidieerd wordt. Het zou wel vreemd zijn, om het vriendelijk uit te drukken, als de Beneluxraad niet de noodzaak of wenselijkheid op zichzelf van een algemeen-Nederlands cultuurbeleid ging onderzoeken, maar integendeel ook zijn heil zocht bij het wafelijzer.
Om het probleem nogmaals scherp te stellen: De culturele integratie van Nederland en Vlaanderen is door de nota van de Gemengde Technische Commissie praktisch aan de orde gekomen. Het is gewenst, dat de Beneluxraad bij de uitbouw van die culturele integratie betrokken wordt. De Raad dient dan echter hieruit de logische conclusie te trekken, dat zijn Luxemburgse en Waalse leden zich de nodige beperkingen hebben op te leggen bij de bespreking van zaken, die uitsluitend een algemeen-Nederlands cultuurbeleid betreffen, dus ook bij de beoordeling van bovengenoemde nota, voorzover deze over de culturele integratie van Nederland en Vlaanderen handelt. Wordt deze stelregel nu niet aanvaard, dan zit men later, mocht een algemeen-Nederlands cultuurbeleid zelf aan de orde komen, en niet alleen een nota over de wenselijkheid ervan, met de moeilijkheden.
We wachten met belangstelling een verdere behandeling door de Beneluxraad van de nota van de Belgisch-Nederlandse commissie af. En met ongeduld zelfs zien we de beantwoording van de door de heer Willems gestelde vragen tegemoet.