Vijftiende Frans-Vlaamse dag te Waregem op 26 augustus
Na een inleidend woord van de voorzitter van het Frans-Vlaams Komitee, de heer André Demedts, nam de heer Deveyer, leraar aan het Hazebroekse staatslyceum, als eerste het woord. Alvorens zijn eigenlijke spreekbeurt aan te vangen schetste hij voor de aanwezigen de juiste draagwijdte van het Frans-Vlaamse probleem. Hij vond het hierbij verheugend dat vanuit België en Nederland weer zoveel belangstelling voor zijn streek bestaat, maar waarschuwt ervoor dat men de zaken voorzichtig moet aanpakken, juist omdat de Vlaamse problemen in België en in Frankrijk niet dezelfde zijn. In dit verband wees hij erop dat het merendeel der Frans-Vlamingen niet steeds bepaalde conkrete actiepunten van de Vlaamse Beweging goed begrijpen. Over de situatie in zijn eigen land stelde de heer Deveyer dat ‘de université française doet alsof wij niet bestaan’; de actie van de Frans-Vlamingen streeft er dan ook in de eerste plaats naar zich te doen erkennen. Na zodoende op zeer directe toon de aanwezigen ingelicht te hebben, hield de heer Deveyer zijn voordracht over ‘Le peuple flamand dans la Flandre française’. Het onderwerp zelf verengde hij tot de plattelandsbevolking, ‘de meest Vlaams gebleven’, met uitsluiting van de steden die hij erg verfranst noemde, ‘alhoewel er veel mensen het Vlaams verstaan.’ Aan de hand van een aantal rake anekdotes en uit het leven gegrepen details schetste hij een beeld van de Frans-Vlaming: deze staat goed aangeschreven wegens zijn zin voor orde en zijn werklust, wat hem de weg opende voor functies in het onderwijs, bij de douane, spoorwegen en administratie. Hij is trouw aan zijn Vlaamse tradities en er is zelfs op dit gebied een opleving waar te nemen. Hij houdt er de mening op na dat ‘de ernstige lieden niet aan politiek doen’ en het is blijkbaar hierom dat hij weinig vertegenwoordigers heeft op dit vlak. Sinds E.H.
Lemire (overleden in 1928) had Frans-Vlaanderen geen vertegenwoordiger uit eigen schoot meer, want ‘men heeft in de Alpen een Paul Reynaud moeten gaan zoeken’. De landelijke bevolking, rechts en katholiek of onafhankelijk, volgt nauwgezet de gementeraadsverkiezingen. De Frans-Vlaming houdt verder van feesten en van humor. De heer Deveyer sprak tenslotte de mening uit, dat het een wonder (‘un prodige’) is dat de Vlaamse taal in zijn streek nog bestaat en dat het onze taak was ze te doen leven en bloeien.
Hierna had een vraaggesprek plaats tusten voorzitter Demedts en enkele oudere medewerkers van ‘Pro Westlandia’, een vereniging die zich reeds vijftig jaar geleden met actie in Frans-Vlaanderen bezigheild. De heer Cyriel Rousseeu vertelde over het moeilijke begin, toen ze in de jaren 1911 voor het eerst over de Belgische grens optraden. Ter illustratie van deze tochten vergastte de zangeres Francine Lepage het publiek op een lied dat toentertijd uit de volksmond opgetekend werd.
André Demedts nam hierna de gelegenheid te baat de secretaris van het Frans-Vlaamse Komitee, Luc Verbeke, te bedanken voor zijn vijftienjarige bereidwillige activiteit en zette deze woorden kracht bij door hem een kostbaar boek te overhandigen.
De morgenzitting werd besloten met het optreden van twee Frans-Vlaamse dichters, de heren Lippens en Dereu, die in 't Frans voordroegen uit eigen werk; hiermee werd duidelijk naar voren gebracht dat ook de Franssprekende Vlamingen uit Noord-Frankrijk deel hebben aan dezelfde gemeenschap als hun Nederlandssprekende volksgenoten.
De middaguren boden een uitstekende gelegenheid tot brede kontaktname tussen deelnemers en sprekers. Wij merkten o.m. de aanwezigheid op van Dr. Paardekooper en mr. Bicker Caarten, secretaris van het A.N.V.
Op de namiddagzitting was het Kan. Deswarte, die de voordracht voorlas van Kan. Lescroart, daar deze laatste verhinderd was zelf te komen. Hij onderhield ons over het driejarig bestaan van het maandblad ‘De Vlaemsche Stemme in Vrankrijk’ (1923-25) dat veel bijgedragen had tot het stimuleren van het Vlaams bewustzijn na Wereldoorlog I; verder sprak hij over het ‘Comité Flamand de France’ waarvan hij nu de zorg had voor archieven en bibliotheek.
De traditionele voorlezing van het jaarverslag over de werking voor Frans-Vlaanderen - één der hoofdpunten van de cultuurdag - werd dit jaar waargenomen door Jozef Declerq, beheerder van ‘Ons Erfdeel’. Het werd eens te meer een indrukwekkende, alle gebieden omvattende opsomming. Opvallend is o.m. dat er in zoveel Noord-nederlandse bladen over de zaak geschreven is en dat we op radiogebied nu ook een tweemaandelijkse uitzending over Frans-Vlaanderen hebben, verzorgd door studio-Kortrijk. Ook de toneelactiviteit gaat in stijgende