[De Belgisch-Nederlandse samenwerking in de toekomst! (vervolg)]
en lectoraten, althans wanneer hiervoor een Nederlander of een Belg in aanmerking komt. Op het gebied van het onderwijs moet voorts gedacht worden aan het gezamenlijk oprichten van scholen voor Nederlandssprekende gezinnen in het buitenland, aan het organiniseren van mondelinge en schriftelijke cursussen in de Nederlandse taal e.a.
Nauw verband hiermee houdt het voor Nederlanders en Belgen gelijkelijk openstellen van in het buitenland bestaande bibliotheken en instituten, zoals b.v. de Acedemica Belgica en het Nederlands Historisch Instituut te Rome, het Belgisch Huis in Keulen, het Institut Néerlandais in Parijs, het Nederlands Archeologisch Instituut in Istanboel e.a. en het gezamenlijk oprichten van dergelijke instellingen waar zij niet bestaan. Deze instellingen zouden gelijkelijk voorzien dienen te worden van Nederlandse en Vlaamse boeken en tijdschriften. In de mate waarin de culturele integratie van Nederland en Vlaanderen voortschrijdt, zullen zij ook meer en meer de eenheid van de Nederlandse cultuur kunnen uitdragen. De Nederlands-Belgische samenwerking in instellingen als ‘De Stichting ter bevordering van de vertaling van Nederlands letterkundig werk’ en ‘Donemus/Cebedem’ biedt reeds thans mogelijkheden voor een dergelijk gezamenlijk naar voren treden. Nagegaan zou dienen te worden of dit ook niet zou kunnen geschieden met een aantal andere tijdschriften en publikaties zoals b.v. Delta en het door de Nederlandse Stichting voor Universitaire Samenwerking reeds thans in vier vreemde talen uitgegeven tijdschrift over het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek in Nederland; ook voor de radio, wellicht in het bijzonder voor de Wereldomroep is op dit terrein een belangrijke taak weggelegd.
Bij deze actie ter vergroting van de kennis van de Nederlandse beschaving in het buitenland moet actief gebruik gemaakt worden van de bijzondere banden, welke tussen Nederland en/of België met bepaalde landen en gebieden bestaan. Elk van deze gebieden verlangt een eigen benadering, waarbij het gemeenschappelijk optreden juist hierin kan bestaan dat een van beide partners meer op de voorgrond treedt dan de andere.
Om deze gezamenlijke activiteiten mogelijk te maken en ook om van de aldus geschapen mogelijkheden het volledige profijt te trekken is het niet voldoende dat de betrokken instanties in Nederland en België nauw samenwerken; eenzelfde samenwerking zal moeten bestaan tussen de officiële vertegenwoordigingen in het buitenland. Doelbewuster dan in het verleden zullen deze moeten samenwerken bij het vervullen van de hierboven aangegeven taak. De ervaring wijst uit dat functionarissen, die met culturele za-