Culturele integratie van het Nederlandse taalgebied
De culturele samenwerking tussen de verschillenden landen, al dan niet geformaliseerd in een cultureel verdrag, bestaat uit een min of meer gevarieerde reeks van ‘uitwisselingen’ van personen, zaken of manifestaties op cultureel gebied; in enkele gevallen besluiten de landen tot het bij elkaar voegen van elkanders krachten om een nauwkeurig omschreven en meestal in de tijd beperkt doel te bereiken.
Een helder besef van de eenheid van de Nederlandse cultuur in Nederland en in België doet inzien dat hier, in de strikte zin van het woord, niet gesproken moet worden van ‘uitwisselingen’, aangezien er geen twee culturele identiteiten in het geding zijn, maar dat het eigenlijk gaat om een voortdurend en onophoudelijk elkaar beïnvloeden, een wezenlijk met elkaar samen zijn en samen gaan. Dit besef heeft niet altijd in brede kring bestaan. De staatkundige scheiding heeft in vroegere jaren de culturele eenheid overvleugeld. Niet alleen heeft de hieruit voortvloeiende gescheiden maatschappelijke vormgeving van het culturele leven aan beide zijden van de grens geleid tot uit elkaar lopende structuren, maar zelfs zijn de aard en de graad van de ontwikkeling in beide delen zo verschillend geweest, dat de wezenlijke eenheid van hun cultuur op de achtergrond is geraakt en dat men de contacten tussen beide is gaan beschouwen als ‘uitwisselingen’ tussen twee afzonderlijke eenheden. Het nauwe samengaan van België en Nederland op elk gebied van de maatschappelijke activiteit, heeft naar het gevoel van de samenstellers van dit rapport, een klimaat geschapen, waarin de overheden van beide landen, alsmede het particulier initiatief, zonder schade te doen aan de dubbele staatkundige zelfstandigheid, van harte kunnen medewerken aan de weder totstandkoming van de culturele eenheid binnen het Nederlandse taalgebied.
Aan de hand van enkele karakteristieke voorbeelden moge worden aangegeven op welke wijze de culturele integratie in de praktijk tot uitdrukking gebracht en bevorderd zou kunnen worden.
In de afgelopen vijftien jaar hebben meer dan tweeduizend Belgische leerkrachten bij het lager en middelbaar onderwijs deelgenomen aan de zomercursussen die, onder auspiciën van het Belgisch-Nederlands cultureel verdrag, elk jaar in Amsterdam worden gehouden; een eveneens aanzienlijk aantal Nederlandse leerkrachten heeft deelgenomen aan soortgelijke cursussen in België; in dezelfde periode hebben vele honderden studenten van het ene land met een regeringsbeurs in het andere land gestudeerd; ongeveer driehonderd hoogleraren hebben, eveneens met overheidssteun, voor perioden van acht à tien dagen college gegeven aan universiteiten in het andere land. Dit alles is nuttig en moet worden voortgezet.
Men zou echter eerst terecht van bevordering van de culturele integratie kunnen spreken, indien b.v. leerkrachten uit het gehele Nederlandse taalgebied onder gelijke voorwaarden in alle scholen van dat taalgebied zouden kunnen worden aangesteld, indien de studietoelagen die elk van beide regeringen aan ingezetenen van het eigen land geeft, ook bestemd zouden kunnen worden voor studie in het andere deel van het taalgebied, indien studenten uit beide landen zonder verdere formaliteiten aan alle Nederlandstalige universiteiten en andere onderwijsinstellingen zouden kunnen studeren en examens afleggen, of ook, indien er een onbelemmerd en voortdurend wetenschappelijk samengaan bestond van hoogleraren en wetenschappelijke werkers van deze instellingen. Een rechtstreeks gevolg van de integratie op dit gebied zou moeten zijn een algemene geldigheid van alle in Nederland en België bestaande diploma's met gelijke vestigingsrechten, niet alleen in het onderwijs, maar geleidelijk aan in alle beroepen. Institutionalisering van de culturele integratie op dit gebied betekent het oprichten van instituten en laboratoria voor gezamenlijk wetenschappelijk onderzoek, het in het leven roepen van verenigingen, instellingen en academies, waarvan Nederlanders en Vlamingen zonder onderscheid lid zijn.
De algemene conferentie der Nederlandse letteren, die in 1962 voor de twaalfde maal zal worden gehouden, is in wezen reeds een zekere institutionalisering van de culturele integratie op het gebied van de letteren.
In de verschillende secties van de conferentie, nl. voor letterkunde, voor toneel, voor uitgeverij en boekhandel, voor bibliotheekwezen en voor radio en televisie beraden Noord- en Zuid-Nederlanders zich regelmatig op gezamenlijke belangen en activiteiten.
Ook hier zou echter, naar het gevoelen van de samenstellers van dit rapport, de integratie doelbewuster kunnen worden nagestreefd, terwijl de pogingen niet beperkt mogen blijven tot het terrein der letteren.
De Nederlandstalige toneelgezelschappen zouden een optreden in het andere land als een normaal onderdeel van hun programma moeten beschouwen; hetzelfde zou het geval moeten zijn voor orkesten, koren en andere ensembles. Een gezamenlijke Nederlands-Vlaamse inspanning bij de produktie van films zou ongetwijfeld het artistiek en technisch potentieel aanzienlijk versterken. Literaire en andere tijdschriften zouden meer en meer uiting moeten geven aan - en haar redacties meer en meer uitdrukking moeten zijn van - de eenheid van de Nederlandse cultuur.
Het streven naar culturele integratie is ook naar voren gekomen in de kortelings gehouden bijeenkomst van het Belgisch Instituut voor Radio en Televisie, Nederlandse uitzendingen, en de Nederlandse Radio Unie, de Nederlandse Televisie Stichting en de Wereldomroep. Hierbij werden plannen besproken om te komen tot een Nederlandstalige radiogemeenschap, zoals deze voor het Franse taalgebied reeds is gerealiseerd in de Communauté radiophonique des pays de langue française’.
Tevens wordt gestreefd naar een verdere uitwisseling en relayering van televisieprogramma's van beide landen en naar het maken van koprodukties. Dat ook de pers in dit proces een belangrijke rol te spelen heeft