Nederland en de emigratie
In het juninummer van de Emigratiekroniek, een maandelijkse uitgave van de Nederlandse Emigratiedienst, in samenwerking met de Intergouvernementele Commissie voor Europese Migratie te Genève, stelt Drs. D.H. Hofmeyer, directeur van de Nederlandse Emigratiedienst de vraag: Bestaat er in Nederland nog belangstelling voor emigratie?
Ter beantwoording van deze zonder twijfel belangrijke vraag merkt de heer Hofmeyer het volgende op.
Bekijkt men de aanmeldingscijfers voor emigratie over de afgelopen paar jaar dan zou men geneigd zijn te antwoorden dat de belangstelling voor emigratie naar landen buiten Europa toch wel sterk afneemt. Als verklaring daarvoor noemt men: de welvaart in Nederland en de ruimere mogelijkheden om in Europese landen te gaan werken. Daarnaast kunnen nog gesteld worden omstandigheden in de ontvangende landen. Canada maakt al enkele jaren een moeilijke periode door. Australië heeft door de bestedingsbeperkingsmaatregelen een stilstand in de economische ontwikkeling teweegbracht. In Zuid-Afrika en Rhodesië zijn het omstandigheden van politieke aard die de belangstelling voor vestiging in die landen vermoedelijk in minder gunstige zin hebben beinvloed De heer Hofmeyer merkt naar aanleiding van deze factoren op, dat rapporten uit Canada en Australië leren, dat het in velerlei opzicht met de economische ontwikkeling in zoverre meevalt, dat in ieder geval Nederlandse emigranten er weinig of geen hinder van ondervinden. Mij zijn - zo vervolgt hij - meerdere gevallen bekend van teruggekeerden uit Zuid-Afrika, die nu weer alle mogelijke moeite doen opnieuw naar dat land te kunnen vertrekken. De omstandigheden in Nederland vallen nogal tegen. De resultaten van de z.g. conjunctuurtest, die het Centraal Bureau voor de Statistiek in maart bij de Nederlandse industrie heeft gehouden, wijzen op minder orders en grotere voorraden, hetgeen allerminst een feit is om er verheugd over te zijn. In de aanmeldingscijfers over het eerste kwartaal 1962 valt een merkwaardige ontwikkeling te constateren. In absolute cijfers gezien ligt het niveau nog heel wat beneden het overeenkomstige kwartaal 1961. Maar kijken we naar het aantal eenheden dan blijkt, dat het zogenaamde voortschrijdende gemiddelde in 1962 een sterk opwaartse strekking vertoont.
Men kan nu opmerken, dat het toch uiteindelijk gaat om het aantal emigranten. Dat is op zichzelf ook wel juist, maar toch is het aantal leden van een z.g. eenheid wel belangrijk.
In het verleden rekenden wij met een gemiddelde eenheid van drie personen. Nu is dat teruggelopen naar iets minder dan 2.3 personen per eenheid. Een nogal ingrijpend verschil. Er gaan dus minder grote gezinnen weg op dit ogenblik. Dat is ook al weer logisch. Aan grotere gezinnen wordt n.l. op het moment veelal de raad gegeven de emigratieplannen nog een beetje uit te stellen, met het oog op de situatie in Australië en Canada.
Een goed middel om de belangstelling onder het Nederlandse volk voor de emigratie te meten is gevonden in het organiseren van avonden in tien steden van Nederland. Op die contactavonden werden enkele films over Australië vertoond, waarbij de door zijn radiocauseriën algemeen bekende heer Luyt een kort praatje hield over Australië als land. Een eenvoudig programma dus, niet iets dat door een spectaculaire aankondiging reeds publiek kon trekken. Dat het publiek tòch kwam en in groten getale wijst duidelijk op belangstelling voor Australië zelf. In Rotterdam, Amsterdam en Den Haag waren gemiddeld ruim vijfhonderd aanwezigen gekomen om eens wat nader kennis te maken met Australië. Het waren niet alleen maar middelbare scholieren, er was werkelijk wat men zou kunnen noemen een ‘gemengd publiek’. Er was ook een duidelijk waarneembare serieuse belangstelling. In de pauze wilden velen iets weten over Australië en dan vooral over de mogelijkheden van emigratie naar Australië.
Voor enkele advertenties, die de regering van Rhodesië onlangs heeft geplaatst, waarin artsen werden gevraagd, bestond hier te lande ook belangstelling. Op een contactavond gehouden aan boord van de ‘Randfontein’, waar o.a. dr. Hoogenberk vertelde over het leven in Rhodesië, waren ruim twintig artsen - onder wie specialisten - met hun echtgenoten komen luisteren. Ook zij stelden vele vragen, waaruit bleek, dat men de vestiging in Rhodesië wel degelijk overwoog.
Ook avonden van de Zuidafrikaanse vereniging, waar de heer Van der Sande sprak, ondervonden een goede belangstelling. Het aantal aanmeldingen voor Zuid-Afrika is zelfs in het eerste kwartaal 1962 ten opzichte van dezelfde periode 1961 met 50% toegenomen. In aantal niet spectaculair maar als verschijnsel toch de moeite waard.
De heer Hofmeyer besluit zijn betoog met de opmerking, dat de belangstelling voor emigratie er nog wel degelijk is en dat het dus ook zin heeft met het werk, dus ook met de voorlichting, door te gaan. Geen propaganda staat op de voorgrond, maar bij een nog steeds levende belangstelling van de zijde van het publiek past een sobere objectieve voorlichting.