Neerlandia. Jaargang 66
(1962)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 100]
| |
Zeven gewesten rond een verdwijnende
| |
[pagina 101]
| |
belemmeringen, die door het bestaan van de staatsgrens dwars door dit gebied het normale verkeer hinderen en bemoeilijken, stelselmatig worden opgeruimd. Het is inderdaad juist dat men de eenheid van de Nederlanden het sterkst ervaart in de grensgebieden, omdat daar nergens natuurlijke grenzen zijn, maar de staatsgrenzen alleen tengevolge van strategie en diplomatie getrokken werden door een gebied dat aan weerszijden Vlaams, Brabants en Limburgs is. - Maar het is ook in het grensgebied dat men het meest de hinder ondervindt van de vele beperkingen, die het gevolg zijn van het bestaan der staatsgrenzen. Het is duidelijk dat de oplossing voor een aantal problemen van regionaal-economische aard, ten zeerste bemoeilijkt wordt, zo niet onmogelijk wordt gemaakt, omdat men nu eenmaal steeds weer aanbotst tegen de grenspalen. Dat diegenen, die begaan zijn met de sociaal-economische en culturele ontwikkeling van het Midden-Nederlands gebied zich hebben beraden en naar middelen hebben uitgekeken om de bestaande toestand te verbeteren ligt voor de hand. Van verschillende zijden heeft men het probleem willen benaderen en onderzoeken. Het Vlaams Economisch Verbond heeft in samenwerking met de Katholieke Werkgeversverenigingen in (Noord-) Brabant en (Oost-) Limburg en met de betrokken Kamers van Koophandel in deze provincies, reeds in 1957 het initiatief genomen tot het bijeenroepen van een eerste studiecongres te 's-Hertogenbosch betreffende de ontwikkeling en de gemeenschappelijke mogelijkheden van wat men toen is gaan noemen: het Benelux-middengebied. Klaarblijkelijk voortdenkend in de historisch gefundeerde opvatting van Gerretson en Knuvelder, hebben de initiatiefnemers van deze eerste en ook van de volgende bijeenkomsten (in 1959 te Antwerpen en in 1961 te Maastricht) het object van hun belangstelling beperkt tot de Nederlandse provincies Noord-Brabant en Limburg en de Belgische provincies Antwerpen en Limburg met het arrondissement Leuven. - De eerste bijeenkomst te 's-Hertogenbosch werd overigens in hoofdzaak gewijd aan beschouwingen van de historische positie in sociaal-economisch opzicht van dit Beneluxmiddengebied. - Tijdens de bijeenkomst welke in 1959 te Antwerpen werd gehouden werd een onderzoek ingesteld naar de mogelijkheden van samenwerking op het gebied van de ruimtelijke expansie. Naar aanleiding van een door dr. J. Moons aldaar voorgedragen inleiding over de ‘Aspecten van de economische structuur en groei van het Benelux-Middengebied’ werd een commissie ingesteld, die de door de heer Moons gestelde problemen nader zou bestuderen. - Het studierapport van deze Commissie: ‘Bijdrage tot de opbouw van een structuurbeeld van het Benelux-Middengebied’ werd dan voorgelegd tijdens de jongste te Maastricht gehouden bijeenkomstGa naar eindnoot1). Anderdeels werd het probleem van de ruimtelijke ordening van het Benelux-middengebied ook aan de orde gesteld tijdens de Groot-Kempische Cultuurdagen te Hilvarenbeek in 1960. - Bij gelegenheid van de besprekingen die aldaar gevolgd zijn op de inleidingen, o.m. die van Prof. Dr. J. Thysse, werd het duidelijk, dat velen zich met de studie der problemen, verband houdend met de ontwikkeling van het Benelux-Middengebied, bezighielden, wat op zich zelf zeer lofwaardig is, maar dat men vaak onwetend bleef van wat anderen deden, hetgeen betreurenswaardig is omdat het aanleiding geeft tot volstrekt nutteloze dubbele arbeid. Enkelen verdedigden ook de mening dat men er verkeerd aan deed in het voetspoor van Gerretson het Benelux-middengebied te beperken tot het gebied gelegen ten Oosten van de Schelde en dat, sociaal-economisch gezien ook de provincies Zeeland en de beide Vlaanderen, met hun zo verstrengelde grensproblemen tot hetzelfde middengebied behoren. Het zijn deze gedachtenwisselingen die voor het Genootschap ‘De Nederlanden in Europa’ aanleiding zijn geweest tot het bijeenroepen van een aantal groepen, die zich in de loop der laatste jaren op een of andere wijze hadden bemoeid met de problematiek van de regionale ontwikkeling en de ruimtelijke ordening in Benelux-verband en meer bepaald met het oog op het Midden-gebied. Deze vergadering heeft dan uit haar midden een beperkte commissie in het leven geroepen, geleid door de Directeur van het Economisch Technologisch Instituut der Provincie Zeeland, drs. M.C. Verburg, die voor de gewenste coördinatie en samen bundeling der diverse initiatieven zou instaan. Het is klaarblijkelijk aan het initiatief van deze commissie te danken, dat wij thans op het gebied der Nederlandse integratie een instelling rijker zijn geworden: de Benelux Regionale Economische Samenwerking (B.R.E.S.). Een zeer verzorgde brochure onder de titel ‘Zeven gewesten rond een verdwijnende grens’ brengt ons de officiële aankondiging dat de E.T.I.'s van Zeeland, Noord-Brabant en Limburg en de Economische Raden der provincies West- en Oost-Vlaanderen, Antwerpen, en Limburg, geïntegreerd in de B.R.E.S., regelmatig via de hun ter beschikking staande deskundigen en documentatie, bijdragen zullen pogen te leveren ter bevordering van een gecoördineerde aanpak van de regionaal-economische problemen, samenhangende met de grens-eliminatie. Door de B.R.E.S. worden de bestaande barrières, zoals ze in de grensstreken worden ondervonden en zoals ze grondig dienen te worden bestudeerd, in een aantal categorieën ondergebracht: de handelspolitieke belemmeringen, de vervoerproblemen, de infrastructuur, de nutsvoorziening, het regionale ontwikkelingsbeleid, de vraagstukken in het sociaal-culturele vlak en ten slotte het ontbreken van institutionele grenscontacten. Als eerste concreet object van de geschapen samenwerking wordt in de programma-brochure gewezen op het Zeeuws-Vlaamse grensgebied waar de ontwikkeling | |
[pagina 102]
| |
vervolg olg van pag. 101 van de kanaalzone Terneuzen-Gent gezamenlijk bestudeerd werd door vertegenwoordigers van regionaal- en nationaal-economische beleidsinstanties en wel als een eenheid, die zeer aanzienlijke ontwikkelingsmogelijkheden heeft van het ogenblik dat de grens, die de natuurlijke eenheid verbreekt, wordt uitgeschakeld.
De studiegroep zal zich hoofdzakelijk instellen op die problematieken, welke de transformatie van de gezamenlijke grensgebieden tot een centrale economische ruimte betreffen. Te denken valt hierbij onder meer aan de regionaal-economische nuanceringen bij de bestudering van de grote doorgaande verbindingen van land-, wateren spoorwegen en aan de algemene structuur en strekking van het economisch ontwikkelingswerk. ‘Het uiteindelijk doelwit dat hierbij voor ogen staat is te komen tot een gezamenlijke krachtsinspanning en te vermijden dat naast elkaar gewerkt wordt.’ Dit initiatief en deze daad stemmen ons in hoge mate gelukkig omdat het de bekroning is van het verlangen en het werk van velen, wier actieve belangstelling steeds is uitgegaan naar de oplossing van problemen met dewelke zij dagelijks geconfronteerd werden, en die hen, als bewuste voorstanders van de noodzakelijke integratie der Nederlanden, dubbel dwars zaten. |
|