Neerlandia. Jaargang 66
(1962)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 69]
| |
PublicatiesBoekbesprekingenHet Federaliseme in Vlaanderen. Uitg. L. van Calck, Schepdaal, Marktplein 3 (postgiro 49.9042), 1962. 8o, 275 blz. BF 125, -.Dit boek is een publicatie van de groep, die het maandblad ‘Het Pennoen’ uitgeeft. Hoofdstuk I omvat twee inleidende beschouwingen, resp. door Emiel van Cauwelaert (‘Is het federalisme aktueel in België?’) en Staf Verrept (‘Algemene beschouwingen over het Vlaams Federalisme’). In hoofdstuk II, het omvangrijkste en ook het rijkst aan inhoud, komen aan het woord: P. Beeckman met het ‘Federalisme in Vlaanderen’, D. Deconinck: ‘Vlaams-Waals Federalisme en onderscheidene Bevoegdheidskringen’ en A. Vanvoorde, ‘Federalisme, voorwaarde tot sociale en ekonomische vooruitgang’. Hoofdstuk III is historisch van opzet: Een nuttig overzicht door A. de Bruyne van ‘Federalistische stromingen in België’, voorts ‘Kanttekeningen over het federalisme’ van de in 1926 overleden katholieke Vlaams-nationalist Lodewijk Dosfel, de tekst van het befaamde ‘Federaal Statuut’ van Herman Vos uit 1931 en verder nog een vijftal federalistische documenten en teksten van na 1945. Hoofdstuk IV tenslotte wordt gevormd door een ‘Beknopte - toch altijd nog 26 blz. tellende! - bibliografie van het federalisme’ door W. Houtman, een uiterst nuttig werkinstrument. Deze opsomming moge volstaan om een indruk te geven van de betekenis van dit boek. De ‘Pennoen’-groep poogt reeds jarenlang, behalve in haar maandblad, ook door het jaarlijks organiseren van studiecongressen, niet alleen de federalistische gedachte te propageren, maar meer nog deze te verheffen boven de gebruikelijke slogan en tegensloganpolemiek. Veel van de in het hier besproken boek afgedrukte verhandelingen zijn, soms omgewerkte, referaten, die op bovengenoemde congressen gehouden werden. Dit betekent uiteraard, dat de bijdragen nogal verschillend van karakter zijn (en verder ook ongelijkmatig van kwaliteit). Het meeste werd ik getroffen door het stuk van A. Vanvoorde, die één van de meest verhelderende en stimulerende bijdragen heeft geschreven, die ik ooit over het federalisme in België heb gelezen. Het zou een uitvoerig artikel vergen om op alle verhandelingen in te gaan en dat zou het kader van een korte boekbespreking verre overschrijden. Uit het voorgaande moge de lezer concluderen, dat ik dit boek van harte aanbeveel aan een ieder, die zich wil verdiepen in het probleem van het federalisme in België. Zeker zullen zij, die een federalistische oplossing verwerpen, er kennis van moeten nemen, nu het er naar uitziet, dat het federalistisch streven in België een factor van praktische politiek gaat worden en slogans niet langer volstaan. W. | |
J. Kempen, Nederland in Duitsland, met een inleiding van Dr. P.C. Paardekooper; Uitg. Zwijsen, Tilburg. Prijs f 2,50.De heer Kempen, tot voor kort leraar voor Nederlands te Neuss en te Kleef, voor de lezers van ‘Neerlandia’ geen onbekende, is wat zijn Nederlandse studies betreft een oud-leerling van Prof. L.E. Schmitt, destijds te Keulen en van Mevrouw Dr. Baerlecken aldaar; ook ondergetekende heeft te Bonn enkele steentjes mogen bijdragen tot de vorming van deze fervente, jonge Duitse Neerlandist. Al verscheidene jaren lang heeft Jozef Kempen slechts één hartstocht: de rechten van het Nederlands, vooral in zijn vaderland: Duitsland en in zijn ‘heimat’: de noordelijke Rijnstreek. Zijn huwelijk met een Franse verhindert hem echter niet bij gelegenheid ook in België of in Frans-Vlaanderen voor zijn zorgenkind in de bres te springen. Als Kempen soms een Nederlander van taaldefaitisme verdenkt, kan ook deze een rake veeg uit de pan krijgen. Het is verheugend en verfrissend deze belangeloze strijder voor een goede zaak zich zo naar alle kanten slagvaardig te zien weren. En men vraagt zich af, of hier niet een diepe, ja atavistische tendens aan de dag komt: liefde, bewondering, heimwee en zucht naar eerherstel van de Benedenrijnlander voor de oude cultuurtaal, die ook uit zijn heimatdialekt is voortgekomen en die eeuwen lang ook door zìjn vaderen werd gesproken en geschreven; voorts affiniteitsgevoel met de Neder-frankische broeders van over de staatsgrensGa naar voetnoot*), die, als jonge en door toevallige politieke en militaire omstandigheden tot stand gekomen scheidslijn, voor deze oer-oude saamhorigheidsgevoelens enerzijds weinig te betekenen heeft, anderzijds, ondanks loyaliteit tegenover het Duitse vaderland, een bron van culturele verarming en daardoor een steen des aanstoots is. Hartstocht, mits beheerst, kan in plaats van blind ook helderziend en scherpzinnig maken. Kempen is een fijne kop. Zijn levendige, wakkere ogen merken alles op - zowel langs 's Heren wegen als in zijn lectuur -, wat zijn idee kan bevestigen, zijn theorie ondersteunen. Zo heeft hij ook in de onderhavige brochure weer heel wat interessant materiaal bijeengebracht. De voorgeschreven omvang van deze bespreking verhindert mij helaas daarop al te gedetailleerd in te gaan. Toch wil ik hier enkele punten aanstippen. Ten eerste behoort het bij Kempens stormachtige natuur en bij zijn schrijfwijze, die men wel het best met ‘fris van de lever’ kan aanduiden, dat men niet al zijn uitingen op een al te kritisch goudschaaltje mag afwegen. Ook komen er bij deze drukbezette leraar, schrijver, spreker en huisvader slordigheden voor: herhalingen, niet verantwoorde afkortingen, germanismen enz., waarvoor men meestal maar een oogje dicht moet doen. Waarom bv. tussen blz. 32 en 33 twéé dialectkaartjes van het zuidelijk grensgebied opgenomen, die mij vrijwel identiek schijnen, terwijl een van de noordelijke grensstreek hier zeer van pas zou zijn geweest? En waarom, nu men toch aan het arceren was, niet de Nedersaksische van de Nederfrankische tongvallen onderscheiden? Zo is wat Kempen over het onderwijs in het Nederlands aan Duitse universiteiten meedeelt, wel erg te hooi en te gras, terwijl de op blz. 40 vermelde uitwisselingen van leraren en leerlingen hier niet thuis horen. In dit kader past ook een enkele m.i. wat overijlde interpretatie van een terecht geconstateerd verschijnsel. Zo valt Kempen herhaaldelijk het Nederlandse z.g. minderwaardigheidsgevoel op taal- en cultureel gebied aan. Dit verwijt is op zichzelf al moeilijk met de op blz. 48 vastgestelde ‘zelfgenoegzame’ en nog minder met de ‘rustige en soliede houding van de Nederlander’ op blz. 52 te rijmen. M.i. heeft althans de beschaafde Nederlander in het westen van minderwaardigheidsgevoelens tegenover de Duitser niet veel last. Daartoe gevoelt hij zich te zeer behorend tot het Westeuropees cultuurgebied, inwoner van een land met oude democratische en humanistische tradities. Hoe het met de Duitser in dit opzicht gesteld is, dat is voor hem nog wat dubieus. Neen, wat Kempen hier terecht hindert, dat is een zekere - stellig laakbare - onverschilligheid van vele Nederlanders ten opzichte van hun moedertaal, samenhangend met het feit, dat deze | |
[pagina 70]
| |
hier - anders dan bv. in Vlaanderen - sinds eeuwen een onomstreden bezit is. En voorts een wat lauwe manier van doen, een zin voor ‘understatement’, die de Duitser niet altijd begrijpt, en die inderdaad fellere naturen wel eens wat irriteren kan.
Dat Kempen zelf niet steeds aan de door hem gewraakte, gebrekkige voorlichting omtrent de Nederlandse cultuur in Duitsland ontsnapt, blijkt uit het feit, dat hij onder ‘Nieuwe geluiden, nieuwe hoop’ als eerste lichtpunt de omstreden vertaler van Vlaamse romans Hermanowski aanwijst. Kempen zou goed doen eerst eens de publicaties van Karel Jonckheere en Hubert Lampo over dit thema in het ‘Nieuw Vlaams Tijdschrift’ en de ‘Open Brief’ van de laatste in ‘De Volksgazet’ van 4 januari 1962 te consulteren. Misschien zou het vermelde 100-tal vertaalde werken hem dan wat minder verheugen.
Deze en andere bezwaren nemen echter allerminst weg, dat Kempens brochure een alleraardigst en origineel geschrift is. In de eerste hoofdstukjes geeft hij vele, door foto's aanschouwelijk gemaakte, zelfverzamelde voorbeelden van de talloze historische en taalkundige banden, die de Nederrijn met Nederland verbinden, de Nederrijnse streektaal met de stamverwante Nederfrankische dialecten ‘aan de overkant’. Hij toont aan, hoe hier en ook verder naar het noorden in het Bentheimse en Oostfriesland, de cultuurtaal, die door deze grensbewoners gebruikt werd, nog tot diep in de 19de eeuw het algemeen beschaafd Nederlands was, dat pas tóen door een nationalistische Pruisische onderwijspolitiek moeizaam werd teruggedrongen en vervangen door het Hoogduits, dat met zijn Middelduits kerngebied deze Nederfranken, Nedersaksen en Friezen veel vreemder was dan het uit de Hollandse dialecten ontstane Nederlands.
In de volgende bladzijden schetst de schrijver dan de povere toestand van het Nederlands onderwijs in de verschillende schooltypen en aan de universiteiten in de Bondsrepubliek, levert weer vele bewijzen voor de schromelijke onbekendheid van de gemiddelde, doch ook van de ontwikkelde Duitser met de Nederlandse taal, cultuur, geestesgesteldheid en volksaard en geeft tenslotte middelen aan om in deze betreurenswaardige toestand van ‘onderontwikkeling’ de hoognodige verbetering te brengen. Daar de eerste voorwaarde voor ‘Verständnis’ ‘Verständigung’ is, en voor ‘Verständigung’ ‘verstehen’, culmineert Kempens levendig betoog in een warm pleidooi voor facultatief Nederlands onderwijs aan de lagere, middelbare scholen en gymnasia in de grensstreek en voor een volwaardige leerstoel in de Neerlandistiek aan een of meer Westduitse universiteiten, met daarmee verbonden Nederlands als autonoom examenvak en vak van wetenschappelijk onderzoek. Tenslotte: laat ons ‘zuinig zijn’ op het niet alledaags verschijnsel van een buitenlander, die gedreven door een diepgevoelde liefde en bewondering voor onze taal en cultuur, in zijn land en daarbuiten voor haar rechten op intelligente en oorspronkelijke wijze hartstochtelijk en onverdroten opkomt. Laat ons hem niet bevitten, als hij in zijn ijver in formeel opzicht eens een steekje laat vallen. Het behoort tot de ‘eerbied voor het leven’ oorspronkelijkheid en liefde met openheid tegemoet te treden, al ontslaat het degene, die ze in zich voelt, niet van de plicht zichzelf tucht op te leggen en tot groter rijpheid te ontwikkelen.
Dr. J.M. Jalink. | |
A.B.N. voor de Gentse Student. Uitgaven van het Gents Studentencorps. Gent, St. Pietersnieuwstraat 45, Febr. 1962, 8o 11 blz.Deze brochure werd met steun van het Patrimonium der Rijksuniversiteit te Gent uitgegeven door de Kulturele Kommissie van het Gents Studentencorps en is bedoeld als een summiere handleiding voor het correct gebruik van het Algemeen Beschaafd Nederlands in studentenkringen. De brochure is dan ook geheel afgestemd op wat er te doen is in de studentenwereld. Veel aandacht wordt o.m. geschonken aan vergaderingsterminologie, het opstellen van officiële brieven enz. Het is verheugend, dat studenten dit initiatief hebben genomen. Het is anderzijds tekenend voor de ‘taaltoestanden’ onder Vlaamse studenten, dat een dergelijk initiatief nog steeds nodig is. | |
Prof. M. Lamberty. Lodewijk de Raet, Een levensbeeld. Vlaamse Pocket, nr. 50. Uitgegeven door Heideland te Hasselt. Prijs 25 B.FrHet in 1952 gepubliceerde werk over de Vlaamse ekonomist Lodewijk de Raet (1870-1914) door Prof. M. Lamberty werd thans bekort en bijgewerkt opnieuw uitgegeven. De Raets opvattingen liggen ook nog heden ten grondslag aan het Vlaamse streven in België. Hij heeft de Vlaamse Beweging, die aanvankelijk té uitsluitend een taalbeweging was, geleid door letterkundigen, voor ekonomische faktoren geinteresseerd en ze daardoor de mogelijkheid geschonken een beweging te worden die kon steunen op heel het Vlaamse volk. De verdiensten van Lodewijk de Raet zijn velerlei. Het is onmogelijk deze grote Vlaming uit de Vlaamse Beweging weg te denken, hij is er als het ware de ‘moderne’ vader van. Prof. Lamberty's boekje is vlot geschreven en besteedt ook veel aandacht aan de tragische mens, die De Raet is geweest. Het is goed dat wij De Raet, die een der grootste Vlamingen is van deze eeuw, beter leren kennen! J.D. |