Nederlandse cultuurpolitiek
In de Nieuwe Rotterdamse Courant van 10 jan. jl. werd door de schrijver van de bekende, doorgaans zeer belangwekkende rubriek ‘Dezer dagen’ naar aanleiding van de redevoeringen van de heren Kuypers en Reinink op het 35e Nederlands Congres ingegaan op de culturele samenwerking tussen Nederland en België als een vereiste voor de Nederlandse buitenlandse politiek. Dit betoog is geheel in de lijn van wat wij in dit blad herhaaldelijk schreven. We mogen het volgende uit ‘Dezer dagen’ aanhalen.
‘Wat is, in een zich integrerend Europa, de doelstelling van de buitenlandse politiek van een klein land als Nederland geworden? Niet meer de handhaving van de staatkundige zelfstandigheid. Deze is van doel middel geworden - middel ter verkrijging van de beste waarborgen voor de handhaving van de nationale identiteit’...
‘Handhaving van de nationale identiteit is dus doelstelling van de buitenlandse politiek geworden. Het is de vraag, of die identiteit - anderen zullen wellicht liever spreken van geestesmerk of cultuur - te handhaven is zonder handhaving van althans nog een zekere mate van nationale soevereiniteit. Deze vraag is echter academisch, omdat de nationale soevereiniteit - zeker die van een klein land - meer en meer uitgehold en illusoor gemaakt wordt door de economische integratie, waaraan ieder land moet meedoen, wil het niet onderontwikkeld raken.
Niet academisch is echter de vraag, of handhaving van de nationale identiteit nog mogelijk is na verlies van de nationale soevereiniteit’...
‘Die vraag kan de praktijk van de komende decennia pas beantwoorden. In ieder geval komt het er nu op aan, ons best te doen de basis van de nationale identiteit zo te consolideren, dat zij ook na het volledig verlies van de nationale soevereiniteit veilig is’...
‘Die basis is, wat de Nederlandse identiteit betreft, breder dan de nationale basis, omdat de taal, allereerst en allerbelangrijkst instrument van die identiteit, in ons geval ook gesproken wordt door enkele miljoenen Belgen. Culturele samenwerking met Vlaanderen is dus allereerste eis van de Nederlandse buitenlandse politiek’...
‘Het eerste wat Nederland zou kunnen doen, is het stichten van een Nederlands cultureel centrum in Brussel’...
‘De heer Reinink zag het niet mis: de voorlichting in Nederland over Belgische culturele prestaties was, althans tot het recente vertrek van de Belgische ambassadesecretaris dr. A.V.I. Mariën, beter dan de voorlichting in België over Nederlandse culturele prestaties is sinds het vertrek uit Brussel in 1956 van de Nederlandse raad J.A. van Houten.
Het is niet onze bedoeling om af te dingen op de intelligentie van zijn opvolger, maar deze interesseert zich nu eenmaal meer voor zuiver politieke kwesties - in de problematiek van de onderontwikkelde landen is hij een expert - dan voor culturele zaken. Zuiver politieke kwesties nu zijn er niet veel tussen België en Nederland.
Het is dus niet zozeer aan hem te wijten dat de culturele voorlichting in België te wensen overlaat, als aan de merkwaardige personeelspolitiek van het Plein. Als men daar enig begrip had voor cultuurbeleid als een instrument van buitenlandse politiek - een instrument dat steeds belangrijker wordt, naarmate de politieke zelfstandigheid meer wordt uitgehold - dan zou men wel een andere keuze hebben gedaan.
Onlangs werd de Belgische ambassadeur in Den Haag in Het Vaderland (16 december jl.) als volgt aangehaald naar aanleiding van de vacature van cultureel secretaris op zijn ambassade: “Naar mijn stellige mening is de werkzaamheid van een zodanige functionaris juist in Den Haag van het grootste belang. Op dit punt is de Haagse post de allerbelangrijkste.” Vindt men dat op het Plein ook van de Brusselse post?
Het Nederlandse instituut te Parijs kan inderdaad als voorbeeld dienen. Wij willen niet aan deze prachtige instelling tornen, maar toch wel de vraag stellen: wat voor politieke zoden zet zij aan de dijk? Dient zij de versteviging van de Nederlandse cultuur (tegenwoordig een politieke eis) of dient zij eerder de versteviging van ons gebrekkige vertrouwen in de waarde van de eigen cultuur? De lof der Fransen voor dit instituut is balsem op dat minderwaardigheidscomplex, dat juist tegenover de Franse cultuur heel groot is, maar kopen we er iets voor?
Ten aanzien van een gelijkwaardig centrum in Brussel zouden die vragen niet gesteld behoeven te worden’...