Vlaamsgezindheid (2x)
De groep rondom het literaire Nieuw Vlaams Tijdschrift neemt in de laatste maanden herhaaldelijk stelling op Vlaams gebied. In het decembernummer van ons blad bespraken wij de speciale aflevering van het N.V.T., gewijd aan de culturele autonomie. In het pas verschenen januarinummer lazen wij twee kanttekeningen, een korte van Raymond Brulez over ‘Culturele autonomie’, een wat langere van Achilles Mussche, getiteld ‘Een socialist tegenover de Vlaamse problemen’. Niet dat deze beschouwingen nieuwe gezichtspunten openen; maar wat ons trof was het verschil in klank tussen de twee. Bij Brulez - wie het een en ander van zijn werk heeft gelezen zal dit niet verwonderen - een geresigneerd pessimisme, bij de voorzitter van het Vermeylenfonds een meer strijdbaar-optimistische toon.
Twee aanhalingen, typerend voor een tweeërlei soort van gemoedsstemming, die men beide in alle Vlaamsgezinde kringen bespeurt.
Brulez: ‘Ik aanzie het voor een grote dwaling te menen dat de Vlamingen Vlaamsgezind zijn. De waarheid is dat de overgrote meerderheid der Vlamingen niet beter vraagt dan over te lopen naar het Franse kamp, omdat zij hierin nog altijd een moreel of economisch voordeel zien. Het is deze psychologische instelling die de teleurgang van Brussel verklaart. En in de “zuiver Vlaamse” gewesten is de toestand ook niet bemoedigend.
Urbain van de Voorde heeft de ware positie van het Vlaams zeer juist gekenschetst toen hij onlangs de Vlaamse Beweging een “averechtse Echternach-processie” noemde: twee stappen vooruit, drie achteruit.
Toch bestaan er Vlaamsgezinden: ettelijke tienduizenden die jaarlijks te Diksmuide de eed van trouw aan Vlaanderen hernieuwen; alsook ettelijke duizenden niet-katholieken, die geen toren bezitten om zich eromheen te scharen.’
Vervolgens Achilles Mussche: ‘Want waarvan wij dromen, waarheen wij streven, dat is niet minder dan de algehele bevrijding, de volledige ontvoogding van de Vlaamse mens. Niet alleen van de dwang van het franskiljonisme, maar ook van de dwang van het kapitalisme... Als wij de macht van het overwegend franskiljonse kapitaal kunnen breken, stort ook de sociale taalmuur in... In onze cultuurstrijd gaat het tezelfdertijd om ons bestaan als volk, en wij willen als volk niet ten onder gaan. Wij willen als wereldburgers deel hebben aan de universele cultuur maar met behoud van onze eigen persoonlijkheid. Daarom voor alles wat ons bestaan als volk betreft, moeten wij elkaar de handen reiken, zoals indertijd voor de Gentse universiteit - en wij zijn nu, als de tekenen niet bedriegen, aan een historisch ogenblik gekomen, dat beslissend voor onze toekomst zal zijn.’