Neerlandia. Jaargang 66
(1962)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
[Europa en wij (vervolg)]bouw en coördinatie van de samenwerking op het particuliere vlak, van overheidswege niet een instelling in het leven geroepen moet worden, die zich - in tegentegenstelling tot de Gemengde Technische Commissie, die slechts enkele malen per jaar bijeenkomt - voortdurend, a.h.w. dagelijks, met de culturele integratie bezighoudt. Kuypers sprak van een Hoge Raad voor de Ned. Cultuur voor de betrekkingen met het buitenland. Zou zo'n Raad niet méér moeten zijn dan een t.o.v. de buitenwereld representatief lichaam? Zou hij ook niet richting moeten geven aan de integratie zelf, en op den duur zekere uitvoerende bevoegdheden, onder toezicht van de - nu nog slechts raadgevende - Beneluxraad, dienen te verkrijgen? Kan, met andere woorden, een wezenlijke culturele integratie - die op ander gebied, b.v. inzake de ruimtelijke ordening van de grensgebieden, laten we hier buiten beschouwing - tot stand komen, zonder in zekere mate het beginsel van de supranationaliteit te aanvaarden? In de huidige omstandigheden is supranationaliteit op cultureel gebied niet door te voeren. De eerste voorwaarde daartoe, een culturele autonomie van Vlaanderen, die werkelijke inhoud heeft, is nog steeds niet vervuld.Ga naar eindnoot9) Dan pas kan aan een supranationale instelling, naar analogie van bestaande Europese supranationale instellingen, maar werkzaam op een vlak, dat in Europa bewust buiten de supranationaliteit gehouden wordt, de integratie van het Nederlandse cultuurbeleid opgedragen worden en kan zo'n instelling de Nederlandse cultuurgemeenschap in de toenemende Europese culturele samenwerking met gezag vertegenwoordigen. Zoals gezegd, zou de Beneluxraad een controlerende taak kunnen krijgen, mits - de logische consequentie van de Vlaamse culturele autonomie! - de Franstalige leden van de Raad zich onthouden van bemoeienis met zaken, die hun niet aangaan. Dit sluit een intensievere culturele uitwisseling met de Frans- (en Duits-) talige delen van Benelux niet uit, maar deze is van een andere orde. Zijn de bovenstaande opmerkingen geen bespiegelingen in het luchtledige? Ze zouden het zijn, als we niet geconfronteerd werden met de eenwording van West-Europa. Enerzijds noodzaakt de Europese integratie ons met de eenheid der Nederlanden ernst te maken, anderzijds vergemakkelijkt die integratie onze taak, omdat ze een gunstig klimaat schept voor de integratiegedachte als zodanig. Maar nogmaals, het zal ons niet vanzelf gegeven worden. W. |
|