Zuid-Afrika in de storm
De Unie van Zuid-Afrika wordt 31 mei a.s. een republiek. Hoewel de verandering in de grondwet niet meer inhoudt dan dat in plaats van de koningin en haar vertegenwoordiger, de gouverneur-generaal, een door het parlement gekozen president als staatshoofd zal optreden, wordt hiermee een oud ideaal van de Afrikaners verwezenlijkt. Sinds de onderwerping aan Engeland in 1902 hebben de Afrikaners hardnekkig gestreefd naar een volledig onafhankelijke en zelfstandige Zuidafrikaanse staat. De republiek is de laatste sluitsteen in dit reeds eerder besliste ontvoogdingsproces.
Deze verandering in staatsvorm maakte het formeel noodzakelijk opnieuw het wel gewenste lidmaatschap van het Gemenebest te verwerven. Het was te verwachten dat deze gelegenheid door andere leden aangegrepen zou worden om hun afkeuring van het Zuidafrikaanse ‘apartheidsbeleid’ tot volle gelding te doen komen. Voor de keus gesteld tussen een concessie in dit beleid en een verlaten van het Gemenebest koos Eerste Minister Verwoerd het laatste.
Reeds vóór de volksstemming, die tot de republiek leidde, verklaarde Dr. Verwoerd een dergelijke consequentie niet onmogelijk te achten. Hij meende dat dan ook zonder deze formele aanleiding Zuid-Afrika voor de andere leden van het Gemenebest ongewenst zou zijn en dit toch vroeger of later tot dezelfde gevolgen zou leiden. Het blijft de vraag, of het verstandig was het reeds nu daarop te laten aankomen.
In de wereld van vandaag met zijn sterke onderlinge afhankelijkheid, met zijn alles beroerend krachtenspel van politieke, economische en in het geval van Zuid-Afrika vooral geldende, publieke opinie-factoren is isolement even moeilijk als hachelijk. Ook als het geen te hoge prijs voor het handhaven van eigen diepe overtuiging is. En die prijs moet Zuid-Afrika steeds meer betalen.
De Afrikaners wensen een eigen zelfstandige en onafhankelijke plaats in het Afrika, dat voor de Afrikanen is, te behouden. In vrede, vriendschap en samenwerking met de andere Afrikaanse staten en volken en vooral met de Bantoes in Zuid-Afrika zelf, die zij naast zich een zelfstandige plaats willen geven. Of dit doel van het ‘apartheidsbeleid’ in een gemeenschap, die in de loop van de geschiedenis zo verwikkeld is geraakt, zal slagen is niet met zekerheid uit te maken. Er zijn veel winden tegen.
Er is veel aan te merken op de wijze, waarop dit doel wordt nagestreefd. De menselijke verhoudingen zijn ook in Zuid-Afrika voor veel kritiek vatbaar. En ze zijn juist daar van wezenlijk belang. De kwestie van de politieke rechten van de Bantoe-bevolking is wel het kardinale punt. Ten aanzien van sociale, economische en culturele ontwikkeling is het beeld, vergeleken met andere landen buiten Europa en Noord-Amerika, overwegend gunstig. Maar een snelle oplossing van het vraagstuk van de politieke verhoudingen, waarbij aan beide groepen zelfstandigheid en een eigen bestaan in Afrika wordt verzekerd, waarbij aan beide groepen recht wordt gedaan, is nog niet gevonden. Een werkelijk alternatief voor het gesmade ‘apartheidsbeleid’ moet ook nog gevonden worden. Noch de antikoloniaal opportunistische kritiek van buiten, noch de koloniaal opportunistische weerstand binnen Zuid-Afrika heeft zo iets opgeleverd, terwijl helaas de verdeelde Bantoes in Zuid-Afrika nog geen reële gesprekspartner voor de wat dogmatische Afrikaners zijn.
Het denken en het gesprek over de vreedzame coëxistentie van de Zuidafrikaanse bevolkingsgroepen is onder de Afrikaners in volle gang. In de loop der jaren zijn daarin zeer verheugende ontwikkelingen aan te wijzen. Tot dit gesprek kan ook vanuit het buitenland bijgedragen worden, maar dan niet door haatdragende en wraakgierige agitatie en kritiek, die slechts tot afbreken van het gesprek en tot verder isolement van Zuid-Afrika leiden.
Zuid-Afrika is sinds 1902 meer dan vele Afrikaners willen bekennen georiënteerd geweest op de Engelse culturele orbis. De betrekkingen met Nederland en Vlaanderen laten veelszins te wensen over. Misschien opent het verlaten van het Gemenebest in dit verband nieuwe perspectieven. En vanuit Vlaanderen en Nederland, waar toch een elementair begrip voor de motieven van het denken van de Afrikaners zou kunnen bestaan, zou meer toewijding aan de betrekkingen met Zuid-Afrika kunnen worden betoond. Ook in het belang van de vormgeving van de verscheiden Zuidafrikaanse bevolking en de toekomst van Zuid-Afrika.
H.J.B.