II. Historisch overzicht
Het voeren van een dynamische en stimulerende kultuur- en wetenschapspolitiek werd reeds geruime tijd en door vele instanties geformuleerd.
De splitsing, die de Kultuurraad voorhoudt, is geen nieuw voorstel. Sinds meer dan vijfentwintig jaar werd herhaalde malen, door instanties en instellingen met verschillende filosofische en politieke strekkingen, de wenselijkheid ervan beklemtoond.
In 1936 spreekt de Belgische Werklieden Partij zich uit voor ‘een decentralisatie, welke beide kulturen in het land toelaat tot bloei te komen’, met name de splitsing van het Ministerie van Openbaar Onderwijs en van alle diensten van de centrale besturen.
In 1937, naar aanleiding van het eerste Vlaams Socialistisch Congres te Antwerpen, spreken de heren C. Huysmans, J. Kuypers en A. Vermeylen zich uit voor ‘decentralisatie en kulturele autonomie’.
In september 1937 formuleren socialistische dagbladen hetzelfde programma: splitsing der centrale besturen, terwijl de Katholieke Vlaamse Landsbond, het Algemeen Christelijk Werkersverbond en de Katholieke Vlaamse Volkspartij hetzelfde standpunt verdedigen.
In maart 1939 maken vertegenwoordigers van een aantal Vlaamse kultuurverenigingen aan de Koning hun wensen bekend, terwijl de Vlaamse ministers verzekeren, dat over enkele dagen de herinrichting van het Departement van Openbaar Onderwijs mag worden verwacht.
Van nog meer belang zijn de studies en besluiten van de Commissie tot Hervorming van de Staat in 1937. Hier stelde de Commissie (5de Commissie, paragraaf IV) eenparig voor een ver doorgedreven ‘ontdubbeling’ van de administratieve diensten en de oprichting van twee kultuurraden met verplichte adviserende bevoegdheid. De leden van deze in 1938 opgerichte kultuurraad hebben onmiddellijk op eigen initiatief een ontwerp opgesteld tot splitsing van het Departement van Openbaar Onderwijs (gepubliceerd in het eerste jaarverslag 1938). In het tweede jaarverslag (1939) worden deze wensen opnieuw geuit. In mei 1948 komt het Centrum-Harmel tot stand, met als opdracht ‘de studie der maatschappelijke en rechtskundige vraagstukken’.
Reeds in het voorbereidend verslag (1951), alsook in het eindverslag (1955), had de kulturele en politieke commissie zich uitgesproken voor ruime kulturele autonomie en de oprichting van twee kultuurraden.
Tot het uitwerken van enige bijzondere projecten, werd in 1958 overgegaan tot de oprichting van een afzonderlijk Ministerie voor Kulturele Zaken, nochtans zonder eigen administratie en met een beperkte opdracht:
1. de reorganisatie van de Radio- en Televisie-Omroep; 2. de oprichting van een consultatieve raad voor het wetenschapsbeleid; 3. de oprichting van twee nationale kultuurraden. Dit programma werd in korte tijd practisch volledig uitgewerkt.
In 1960 werd het Ministerie omgevormd tot een Onderstaatssecretariaat met dezelfde bevoegdheid.