Neerlandia. Jaargang 64
(1960)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 131]
| |
Pater Stracke vijfentachtig jaarWanneer ik terugdenk om de verste herinnering op te diepen die ik heb aan Pater Stracke, kom ik tot in mijn kinderjaren. In de grote woonkamer van het ouderlijk huis te Mechelen, in de Nieuwe Begaardenstraat, waar mijn herinnering mij nu naartoe leidt, en waar zovele vrienden, ook van Pater Stracke, uit Noord en Zuid, plannen hebben gesmeed en illusies opgebouwd, hing een grote lijst met daarin tientallen foto's kris-kras door elkaar. Ik herinner me nog de foto's van Lodewijk Dosfel, Dr. Depla, Herman van den Reeck, Wies Moens, Pastoor Verdoodt, Odiel Spruytte, Robrecht de Smet, Cyriel Verschaeve en ook de foto's van Pater Stracke. Toen reeds met deze scherpe, aristocratische trek in een felle lijn van neus naar mondhoeken en het hoge voorhoofd boven de blik, peilend en richtend, recht op het doel af. Ik zou mij deze foto niet meer herinneren zo de figuur van Pater Stracke op ons, kinderen niet fascinerend had ingewerkt, en de naam ‘Stracke’, zoals hij door vader zaliger kortweg uitgesproken werd, ons niet had geboeid. Dan is er een tweede herinnering mij onvergetelijk bijgebleven: de eerste maal, toen ik bewust, als knaap, Pater Stracke heb gezien. Het moet in 1940 zijn geweest toen wij met onze Blauwvoetschaar Herman Baccaert (nog een onvergetelijke naam!) een zondagmorgen naar de hovingenGa naar voetnoot1) van de brouwer Moortgat te Breendonk fietsten, om naar Pater Stracke te gaan luisteren. Mijn herinneringen zijn bijna enkel zintuiglijk: de koelte van de morgen, ons lied ‘wimpels aan de speren, fris in de morgenpracht’, en de gestalte van Pater Stracke. Wat Pater Stracke daar tot ons, jonge knapen, gezegd heeft, weet ik omzeggensGa naar voetnoot2) niet meer. Wat ik nog wel weet: ik dacht, zo moet Thomas More geweest zijn wanneer hij, op het schavot, vóór hij onthoofd werd, aan de beulsknecht vroeg of zijn baard goed lag. De derde herinnering is uit de gevangenis te Mechelen. Toen mij daar door mijn celgenoot, de componist Gaston Feremans, een gebed voor Vlaanderen toegeschoven werd, heette dit van Pater Stracke te zijn. Avond aan avond werd het in iedere cel gebeden. Ik vond het later terug in de notities van mijn vader, ik vond het in het hele lijdende Vlaanderen, het ‘arm Vlaanderen’ van Pater Stracke dat hem nu zou moeten huldigen! Bij dat woord ‘huldigen’ word ik echter beschaamd, omdat wij het niet zouden mogen aandurven in Vlaanderen Pater Stracke hulde te brengen. Ik schrijf hier voor ‘Neerlandia’, het maandblad van een eertijds groot verbond, een verbond met een palmaresGa naar voetnoot3) en een geschiedenis zonder weerga, het Algemeen Nederlands Verbond van Hyppoliet Meert en Kiewit de Jonge. Wat al herinneringen roept dit Algemeen Nederlands Verbond niet op voor Pater Stracke! Desiderius Adolf Stracke werd te Antwerpen geboren op 12 december 1875. Zijn vader kwam uit Noord-, zijn moeder uit Zuid-Nederland. ‘In bloed en gemoed is hij een bindteken tussen Noord en Zuid’ (D.M. in ‘Volksslaap en Ontwaken’ - D.M. is vermoedelijk een schuilnaam voor pater Stracke). Na in zijn collegejaren, aan het O.L. Vrouwcollege te Antwerpen zijn stekeGa naar voetnoot4) te hebben gestaan, trad hij in 1892 in de orde der Jezuïeten te Drongen. Het moet toen reeds niemand die hem kende verwonderd hebben dat juist de Jezuïetenorde werd uitgekozen. Een andere orde paste niet voor zijn formaat. In 1904 promoveert hij tot doctor in de Germaanse filologie en dan zijn er reeds de eerste ideeën voor het latere Ruusbroecgenootschap; van 1905 tot 1908 is hij te Tarnapol in Gallicië en in 1909 komt hij als jong gewijde terug naar Vlaanderen en begint de Aalsterse tijd. Meteen begint ook, en dit zonder verdere onderbreking, zijn reuzewerk voor heel Vlaanderen. | |
Een glorierijke tijdHet was deze glorierijke tijd van vóór 1914-'18. Tegen zoveel nefastGa naar voetnoot5) verzet van een Noord-Frans centraliserend staatsapparaat in, had Vlaanderen zijn eerste veroveringen, punt voor punt, afgedwongen. De strijd voor de vernederlandsing van de Gentse hogeschool bereikte zijn eerste hoogtepunt, dat zou leiden tot het wetsontwerp, ingediend door Van Cauwelaert, Franck en Anseele in februari 1914, dus vóór het uitbreken van de eerste wereldoorlog! Pater Stracke, die in Aalst niet lang zal blijven en vaak genoeg zal verhuizen in zijn leven, zet zich in, zonder maat, zonder berekening, met de volle kracht van zijn kunde. Zijn meest bekende toespraken dateren uit die periode: ‘Volksslaap en Ontwaken’, voor de Algemeene Katholieke Vlaamsche Hogeschooluitbreiding, ‘Recht en Liefde’, een aanspraak tot de Magistraten, Advokaten, Pleitbezorgers en Notarissen van het Arrondissement Antwerpen, leden van het Gilde van Sint Yvo, ‘Was Vlaanderen altijd tweetalig als nu?’, als antwoord op Pirennes dwaalstelling inzake de historische tweetaligheid van Vlaanderen, en de in november 1913 gehouden toespraak ‘Arm Vlaanderen’. Pater Stracke ijverde, en dat heeft hij tijdens zijn hele verdere leven gedaan, voor een grondige kennis van onze Nederlandse historie, voor de kulturele heropstanding van een herwordend Vlaanderen, niet met leuzen, maar zoals men een veldslag levert. Voor algemene ontwikkeling, onderwijs in het algemeen en Nederlands onderwijs in het bijzonder, volkswelvaart, dus strijd tegen het pauperisme, strijd tegen de daaruit voorspruitende drankzucht en zedelijke verwildering, hij ijverde vooral voor het tot stand komen van een Vlaamse aristocratie. | |
‘Arm Vlaanderen’In zijn toespraak ‘Arm Vlaanderen’ is Pater Stracke uiterst scherp: ‘Niet arm omdat het zoo verasschepoesterd werd, maar arm omdat het zich zoo verasschepoesteren liet. Arm Vlaanderen en waaraan? Arm aan door- | |
[pagina 132]
| |
zicht en karakter, aan eendracht, aan bewustzijn en fierheid, zoo zegt het nuchter mensenverstand, arm aan liefde, liefde tot God en liefde tot de evennaaste, zo zegt mijn priesterhart. Arm Vlaanderen of liever: rijk Vlaanderen! Rijk aan zelfverachting, omdat het zijn geschiedenis niet kent, aan naäperij, aan het allerblindste vooroordeel, omdat het zijn taal niet kent, rijk aan sleur, slenter, vadsige baatzucht, rijk aan schande, rijk aan armoe, ziekte en dood! Ik overdrijf? Wacht, ik hoop, dat er iemand is onder u, die het meent. Ik zei dus: arm Vlaanderen en zal het zoo blijven noemen, totdat alle onrechtvaardigheid geheel is hersteld, en alle rechtsmogelijkheid geheel is verwezenlijkt....’ En toch, ik zou de scharen Vlaamse meisjes en moeders willen hebben voor onze strijd vandaag, waarover Pater Stracke spreekt, en die hij in dat ‘Arm Vlaanderen’ ziet onder de levenwekkende klanken van de Oostakkerse Paasklokken. Wij hebben stoffelijke welvaart gekregen in Vlaanderen, wij zijn om zo te zeggen verzekerd van de wieg tot aan het graf. Ik weet wel, er blijft nog heel wat te doen voor de economische ontsluiting van de Vlaamse gewesten en ons aandeel in de 127.000 volledig en gedeeltelijk werklozen van vandaag is nog heel wat anders dan een wrijvende werkloosheid. Ik weet dat, wanneer de conjunctuur omslaat, dit cijfer meteen weer tot schrikbarende afmetingen kan groeien. Ik weet dat, tijdens de periode van laagconjunctuur die nog fris in ons geheugen ligt, toen in stoet de zwarte vlaggen de Gentse Kouter werden opgedragen, in bepaalde dorpen van Oost- en West-Vlaanderen het aantal werklozen tot 35% der arbeidende bevolking steeg, en toch, dit alles heeft geen vergelijk met de door Pater Stracke destijds aangeklaagde wantoestanden. Wij hebben een stevig, machtig Vlaams Ekonomisch Verbond, maar in hoeveel bedrijven van de aangesloten leden, zelfs van belangrijke leden, blijft de voertaal niet het Frans? Ons onderwijs, van laag tot hoog, is vernederlandst. Bestendig en ernstig wordt gewerkt voor de democratisering van het onderwijs in Vlaanderen. En toch, waarom eisen wij ‘geen talentelling’? Omdat wij de mogelijkheid, met een Vlaamse meerderheid in Kamer en Senaat, van vervalsing vrezen, omdat wij onze eigen Nederlandssprekenden in het zich bekennen tot hun taal, wantrouwen. Wij wantrouwen het Vlaanderen met zijn mogelijkheden. De verfransing, het invreten der kultuurloosheid en der wankultuur, het vordert al met rasse schreden. En waar is onze Vlaamse aristocratie, onze Vlaamse burgerij, ons Nederlands bewustzijn? ‘Rari nantes in gurgite vasto’ (weinigen ziet men slechts in de grenzenloze oceaan zwemmen). Want een Vlaamse Aristocratie, zoals Pater Stracke, Pater Callewaert en anderen deze gezien hebben, er voor gewerkt hebben, bestaat niet. Een Vlaamse burgerij? Laat ons eerlijk zijn, het interesseert hun niet. Pater Stracke kan hier gerust terugdenken aan zijn toehoorders van zoveel tientallen jaren geleden, ook aan zijn toehoorders wanneer hij sprak over ‘Arm Vlaanderen’ tot ‘Arm Vlaanderen’. | |
Een ‘Mea culpa’Is dit in hoofdzaak of uitsluitend onze schuld? Ik geloof uiteindelijk van ja, omdat wij woord, leven en werk van Pater Stracke en die met hem stonden, niet hebben gevolgd, omdat Vlaanderen in Nederland zichzelf stelselmatig verraadt. Wij hebben een Vlaamse Aristocratie verloren. Bladerend in oude Gudrun-jaargangen herleef ik die Vlaamse Aristocratie, denkend aan de Jong-Vlaamse, aan de Jong-Nederlandse Gemeenschap. Met het Gedenkboek Wilhelmus van Nassouwe in handen, herleef ik deze Nederlandse Studentenorganisatie, die in 1933 samen was rond het Prinsengraf te Delft. Ik denk aan al die huisgezinnen, waarin het Nederlandse denk- en geestesleven, de Nederlandse stijl, organisch gingen groeien, waar is dit alles gebleven? Van deze kern uit, hadden wij kunnen beginnen, hadden wij kunnen opbouwen. Niet alleen een staatsbestel, ook wij, het zogeheten bewuste Vlaanderen, hebben Pater Stracke onrecht aangedaan. In het uur dat hij, als de ziener, de profeet, geroepen heeft en voorgegaan is, heeft dit Vlaanderen hem ogenschijnlijk begrepen. Maar het is gegaan, zoals in de parabel van de Zaaier, met dit verschil: veel zaad, dat opschoot, werd door de doornen verstikt...... hoeveel viel in goede aarde? Ik geloof dat het vandaag meer zin heeft, meer een begin kan zijn, dit ronduit te bekennen, dan grote huldewoorden uit te spreken. Van 1846 af, van vroeger reeds te Gent en te Antwerpen, is opnieuw voor Vlaanderen gewerkt. Dat Vlaanderen heeft nooit aanvaard ‘La Belgique sera latine ou ne sera pas’; dat Vlaanderen was uiteindelijk zichzelf, en wanneer het stoffelijk overschot van Jan Frans Willems, als eerste naar het Campo Santo der Vlaamse Beweging werd overgebracht, stapte heel Vlaanderen in de stoet. Wat is er overgebleven? Ik hoop, en dit moet dan het feestgeschenk zijn, dat wij de moed kunnen opbrengen, door de jonge Wies Moens opgebracht in zijn gevangeniscel bij het vernemen van de moord op Herman van den Reeck, en dat ook wij kunnen zeggen ‘Maar ik kan nog knielen, broeder,
en mea culpa slaan:....’
maar dit moeten wij dan ook bewust doen en de spreekbeurten van Pater Stracke, deze van in 1912 en 1913, herlezen en ons best doen iets ervan in ons op te nemen en tot werkelijkheid te maken, want Sracke's woord heeft nog niets van zijn dwingende aktualiteit ingeboet. | |
Pater Stracke een levend voorbeeldHij blijve voor ons een levend voorbeeld, in zijn aristocratische verschijning, zijn fier Nederlands bewustzijn dat geen compromissen kent, in zijn woord en werk. Wat hij ondernam, werd met ernst ondernomen. Bewijs hiervan is zijn Ruusbroecgenootschap, waarvan hij, vanaf 1929 tot op zijn zeventigste jaar voorzitter bleef. Dit monument van de Nederlandse spiritualiteit blijft zijn levenswerk. Weet de Koninklijke Vlaamse Akademie dit nog niet? Hij stond voor wereldlijke rechters, tot verveling der rechters. Eerlijk, compromisloos zijn, is staatsgevaarlijk. Hij was eerlijk in 1916, toen hij te Oostakker de studenten en aktivisten van de vernederlandste universiteit voor geen gesloten deuren zette. Hij was eerlijk, | |
[pagina 133]
| |
zoals Dosfel eerlijk was en dat kon de Staat niet slikken en daarom werd hij veroordeeld. Niet door Vlaanderen, door het toen fel bewuste Vlaanderen. Een uitspraak van een Assisenhof, dat Stracke moest breken, kon Stracke enkel strakker maken. En ook na '44 liet men hem niet met rust, omdat hij voor ons, jongens van de Blauwvoeterij, gesproken had over onze taak en zending in de Nederlanden van morgen, omdat hij te Brugge in de leer ging bij Jacob van Maerlant, omdat hij het aandurfde te zeggen dat ‘de bekwaamsten onder ons hun tijd en vlijt, hun krachten en gaven steeds maar moeten blijven verspillen om hun vanzelfsprekende burgerrechten op te eisen of af te dwingen, ten overstaan van een onwillige en vijandige staat of een kortzichtige clerus’. Hij zat in de neusGa naar voetnoot6) bij de Duitsers, en hoe kon het anders, en hij zat in de neus bij de Belgische staat, en hoe kon het nog minder anders zijn? Hij schonk ons het voorbeeld van een koninklijk Nederlands, hij bleef de aristocraat en hij was ook priester. Gelukkig voor Vlaanderen dat hij priester was. Dit priesterschap heeft hem het hoge levensinzicht gegeven en de nodige kracht en de zegen van hierboven om zijn vaak zo misprezen en misbegrepen werk voor Vlaanderen.Ga naar voetnoot*)
Johan van Mechelen
(voorzitter afd. Gent van het A.N.V.) |
|