[Nummer 7/8]
In memoriam Dr. Dries de Vos
(1894-1960)
Te Handzame, zijn geboortedorp in het hartje van West-Vlaanderen, is op 26 juli j.l. onverwacht overleden Dr. Dries Devos, gewezen afdelingsvoorzitter en hoofdbestuurslid van het Algemeen Nederlands Verbond.
‘Omgevallen als een zware boom, temidden van zijn boeken, speelplaten en bloemen’, zo schreef ‘De Linie’ (19 aug. 1960). Op waarlijk prinselijke wijze werd hij - de lijkbaar bedekt met de leeuwenvlag - ten grave gedragen onder grote toeloop van het intellectuele Vlaanderen en van eenvoudige boeren uit dorp en gewest. Een groot deel der Vlaamse pers heeft hem in warme genegenheid herdacht - de eeuwige student, de trouwe kameraad, de Nederlander in hart en nieren.
Op de jongste IJzerbedevaart heeft Prof. Dr. Franssen in een opmerkelijke rede ontroerende woorden van erkentelijkheid aan zijn nagedachtenis gewijd, om zijn levenslange toewijding aan het land en volk van Vlaanderen, om zijn goedheid en het meest wellicht om zijn wijsheid, want Dries Devos was een wijs man en heeft van zijn wijsheid kwistiglijk rondgedeeld.
Ook in het Noorden heeft zijn onverwacht heengaan diepe indruk gemaakt en bij zijn talrijke vrienden een leemte nagelaten. Ir. H. Cohen Stuart, de voorzitter van ‘Het Genootschap der Nederlanden in Europa’, die reeds in 1919 met een aantal Delftse studenten te Handzame de gast was van Dries Devos en sindsdien met hem bevriend bleef, schreef ons: ‘Zijn gulle persoonlijkheid was waarlijk een plechtanker. Zijn grote verdienste: het persoonlijk vertrouwen, dat hij als vertegenwoordiger van het levende Vlaanderen in Noord-Nederland heeft weten in te boezemen.’
Na het heengaan van Dries Devos sluiten wij, zijn vrienden, nauwer aanéén.
Op deze plaats past ons geen ander woord dan dat op zijn graf gesproken werd door Dr. G. Iserbijt, thans - na de dood van Dries - de oudste der nog levende voorzitters van het ‘Katholiek Vlaams Hoogstudenten Verbond’.
Nu volgt de rede van Dr. Iserbijt:
Verslagen, komen vele vrienden vandaag voor het laatst, naar uw stille huis, waar gij eenzaam hebt geleefd, en eenzamer nog zijt gestorven, zonder enig gebaar van medelijden, zonder klacht, zonder afscheid: de dood van vele van uw jeugdvrienden, de eenvoudige dood van de soldaat.
Ik mocht u leren kennen, reeds gedurende onze kollegejaren te Kortrijk en in vluchtige ontmoetingen op het front onder de eerste oorlog, intiemer nadien te Leuven, het Leuven der studenten, dat gij door uw persoonlijkheid en uw werk met een diepgegrifte zegel zoudt tekenen.
Ons eerste contact aldaar: Dries op het podium, op de eerste Verbondsvergadering, ons vóórzingend met zijn diepe baritonstem: ‘Sa Vaanderig, hef ons vrije Vane’.
Tenslotte Dries zijt ge niet veel veranderd of geëvolueerd sedertdien. Gij hebt ten andere nooit veel gehouden van veranderen, noch van houding, noch van doel, noch van marschrichting.
Uw eerste werkterrein, na de oorlog, lag te Leuven in het ‘Verbond’. Eerst onder Alois Stroobandt, dan onder de nooit volprezen Berten Pil, nadien onder Jan Valvekens, allen reeds verdwenen vóór U. Vanaf de eerste dag, hebt gij U in het openbaar en meer nog verdoken aan het werk gesteld, samen met een kleine schaar getrouwen, om aan het vlaams studentenleven, diepte en kleur te geven, en naar het voorbeeld van Berten Rodenbach, er het vlaams nationaal bewustzijn uit te diepen en gestalte te geven.
Ik gedenk hier piëteitsvol, Karel Van der Espt en Odiel Spruytte, die ook na hun tragisch leven en vroegtijdige dood. U bleven helpen en bezielen. Zoals in gans uw leven hield gij ook hier aan de rechte strakke banen, wars van ieder compromis en afkerig van alle taktische zwenkingen.
Gij hebt niet, zoals helaas zoveel studentenleiders, die, als veelbelovende kometen, vluchtig aan Vlaanderens hemel verschenen, gemeend dat na uw studententijd uw vlaamse taak was volbracht.
Hetzelfde wroeterswerk, dezelfde bewustmaking hebt gij steeds voortgezet rondom U. Steeds stond gij, in 't midden van West-Vlaanderen, midden van uw Volk, geankerd in de grond, als een figuur van Permeke, eenzame gestalte, recht en fier, vrij in zon en wind, en met een scherpe slagschaduw naast U. Tegenkanting van waar ze ook kwam, kon U nooit doen omzien, laat staan omkeren. Toen ook van hogerhand met banbliksems en verwatenis werd gedreigd tegen de Vlaams-Nationale Stelling, scheen U dit bijna niet te merken. Nog hoor ik U, als feestredenaar op een huldebetoon aan Jules Persyn, verklaren ‘Tenslotte zullen wij later, naar de trouw aan ons eigen geweten worden berecht’.... erbij voegend, rechtstreeks tot de fijngevoelige en reeds verscheurde Persyn ‘en goddank hebben wij in West-Vlaanderen een robuust geweten’.
Voor U was Groot-Nederland nooit een droom, maar een werkelijkheid. Typisch westvlaamse figuur, voeldet gij U even goed thuis in Zuid-Vlaanderen, in Noord-Nederland en bij uw Zuid-Afrikaanse vrienden.
De Geuzen met de Zwijger en Marnix van St.-Aldegonde, De Wet en Jopie Fourie met hun Boeren, waren even goed uw helden, als de strijders van 1302. Geen wonder dan, dat gij vóórtrekker en bezieler waart in het ‘Algemeen Nederlands Verbond’ en nu ook in ‘het Genootschap der Nederlanden in