Neerlandia. Jaargang 64
(1960)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermdDe Nederlandse CongressenNationale Stromingen.Na alle verwarring en onrust door het woelzieke Frankrijk over het oude vasteland gebracht leek het er in de eerste helft der vorige eeuw op, alsof de volken van Europa, vermoeid en uitgeput, eindelijk rust wilden zoeken in de vertrouwde beslotenheid van het eigene; alsof zij vrede en veiligheid wilden vinden binnen de natuurlijke grenzen, hun door de eigen volksaard gesteld, veeleer dan binnen de zeer wankel gebleken kunstmatige staatsgrenzen. Het leek er op alsof men de beschaving zelf wilde grondvesten op de hechte beginselen der nationaliteit. In een dergelijke stroming moest de volkstaal, de voornaamste draagster van het gemeenschappelijke in het Volkseigen, wel tot het belangrijkste kenmerk worden van het nationale denken en doen. Uit het besef van eenheid of gelijkheid van taal groeide dan ook spoedig het verlangen tot toenadering bij volken, die door het eigenbelang der mogendheden of door de willekeur der geschiedenis werden gescheiden. In de Nederlanden kwamen deze gedachten slechts zeer langzaam tot rijpheid. Zij toch waren ten tweede male in hun geschiedenis verscheurd door een rampzalige omwenteling, en de beide volksdelen waren tijdens de jongste beroeringen geheel tegengestelde wegen gegaan. Het Noorden, dat gedurende eeuwen alle voordelen had genoten van volkseigen bestuur en ongekende welvaart, voelde zich door het afgescheiden Zuiden voortaan beveiligd tegen de franse veroveringszucht. De volkstaal, beschermd in al haar politieke rechten en onbedreigd gebruikt in alle handelingen van het bestuur of van het dagelijks leven, ontwikkelde zich daar, over alle plaatselijke verschillen heen, tot een verfijnde eenheidstaal van hoge beschaving. In Vlaanderen daarentegen was de volkstaal, na het onverschillig bewind der Oostenrijkers, uit het openbare leven gebannen door de gelijkschakelende dweepzucht der sansculotten en werd daarna, ook in haar organische ontwikkeling beknot, vervolgd en bedreigd tot in de haardsteden - door keizerlijke decreten. Rampzaliger wellicht dan het uitéénvallen in talrijke plaatselijke idiomen was de omstandigheid dat zij, na de tweespalt, die door het napoleontisch regieme door het land van Vlaanderen gescheurd werd, dreigde te verworden tot een bargoens van maatschappelijk verarmden. De zegenrijke regering van Willem I en het wijs beleid van Falck hadden wel de neergang kunnen stuiten doch zij waren te kortstondig geweest dan dat zij van blijvende invloed konden zijn zonder de instellingen die zij in het leven hadden geroepen. En juist deze instellingen, sinds lang ondermijnd door godsdienstig fanatisme, werden door de omwenteling van 1830 brutaal te niet gedaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nederlands Eenheidsbesef.De leiders der fransgezinde burgerij, door de opstand in goede en machtige doen gekomen, beschouwden het Vlaams als een ‘verwilderd geschreeuw’, dat bovendien van gewest tot gewest verschillend was. In velerlei toonaard betoogden zij, dat het als landstaal volkomen onbruikbaar zou blijken in wetgeving, bestuur en rechtspraak. Was het daarom niet in het belang van Vlaanderen zelf, wanneer van de unieke gelegenheid gebruik gemaakt werd om eens en voorgoed het Frans, de taal der Beschaving zelve, als enige officiële taal in te voeren in het éne en voortaan ondeelbare Koninkrijk? Het was een kleine groep van bewuste mannen die, in weerwil van broodroof en vervolgingGa naar voetnoot*), tegenover dit leep en listig sophisme met strijdbare nadruk de éénheid durfden te bevestigen der Nederlandse taal en der Nederlandse cultuur. Zij hadden zeer spoedig ook ingezien, dat de eenheid in spelling van het Nederlands hun voornaamste troef moest worden in de strijd tegen de aperte moedwil hunner tegenstanders. Vandaar, in 1836, die merkwaardige ‘spellingsoorlog’, waarin het verschil tussen een a en een e de heftigste tegenstand zou uitlokken van een bekrompen deel der vlaamse geestelijkheid. Onder hen ook de in onze litteratuur nogal pijnlijk bekend geworden pastoor Van HaeckeGa naar voetnoot**). Deze oorlog leidde tenslotte in 1844 tot een door Regering en Kamers met merkbare tegenzin bekrachtigde erkenning van het Nederlands als een voor het officieel beleid bruikbare taal. Ongetwijfeld een belangrijk winstpunt in een moeizame strijd. Al heeft men misschien de overwinning al te dikwijls, al te vroegtijdig en met al te grote | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitbundigheid gevierd in de menigvuldige ‘Vlaemsche Feesten’ te Gent (1841) en elders. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Vader der Congressen.Dokter Snellaert echter, na het overlijden van Jan Frans Willems de onbetwiste leider en schranderste man der Gentse groep, heeft zich nooit laten misleiden. Hij zag duidelijk in dat Vlaanderen, aan zich-zelf overgelaten, ook met de afgedwongen erkenning weinig kon uitrichten tegen overmacht en moedwil. Evenmin zou het voortdurend beroep op de grootheid der oude dietse Letteren, waaraan hij en Willems een groot deel van hun leven hadden gewijd, het vlaamse volk uiteindelijk kunnen verlossen uit zijn vereenzaming en kunnen opheffen uit zijn bijna middeleeuwse achterlijkheid. Hij, die al de voordelen had genoten van een opleiding en een langdurig verblijf in Noord-Nederland en sindsdien met heimwee was blijven uitkijken naar het geringste teken van toenadering, hij begreep, dat er in Vlaanderen een hogere beschaving nodig was om de strijd met kans op succes verder te kunnen voeren, en dat de taal en de beschaving van het Noorden nu levensnoodzaak waren geworden voor het Zuiden. Daarom moest er, naar zijn inzicht, over alle weerstand en grenzen heen, spoedig toenadering en begrip komen. Toen het gejuich der feesten in de vlaamse gelederen was weggestorven heeft hij voor het eerst zijn gedachten uitgesproken in het ‘Vlaemsch Gezelschap’ te Gent. Onder de vele middelen, die zijn praktische zin had overwogen, stonden hoog bovenaan: een Algemeen Nederlands Woordenboek, en het geregeld verkeer met de taalgeleerden en letterkundigen uit het Noorden. En boeken! Nederlandse boeken, in plaats van de overigens nog zeer schaarse centenliteratuur van Vlaanderen. Voor de koele en nuchtere strateeg, die Snellaert ongetwijfeld was, kon dit alles alleen verwezenlijkt worden door een algemeen orgaan dat met voldoende gezag omkleed zou zijn om te kunnen spreken uit aller naam en om temidden van allerlei tegenstellingen de broodnodige eenheid blijvend te kunnen waarborgen. Het was in feite de voor die tijd zeer stoute conceptie van een Nederlands Congres! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het eerste Congres Gent 1849.Er is daarna in het ‘Vlaemsch Gezelschap’ koortsachtig gewerkt. Er kwam onder Snellaert's leiding een commissie, die de mogelijkheden zou onderzoeken van een Congres te Gent. Op 24 december 1848 werd het interstedelijk ‘Taelverbond’ te samen geroepen, waar afgevaardigden van alle vlaamse letterkundige genootschappen en toneelgezelschappen waren uitgenodigd. Snellaert's commissie werd er gemachtigd uit aller naam een oproep te laten uitgaan aan alle taalgeleerden en letterkundigen van het Noorden. Op 20 januari 1849 werd het merkwaardige stuk ondertekend door Snellaert, Jonker Blommaert en Baron Jules de Saint-Genois. Een tweede oproep werd later mede-ondertekend door de gehele regelingscommissie (van Duyse, Rens e.a.) Tevens werden daarin de fundamentele voorschriften vastgelegd, die de congressen gedurende lange tijd hebben beheerst. Men zou ‘maatregelen nemen, opdat de godsdienstige en staatkundige verdraagzaamheid niet zou verstoord worden’ en ‘de tegenwoordige toestand der beide afdelingen van Nederland - uitdrukkelijk omschreven als te bestaan uit “België” en “de Nederlanden” - zou door de sprekers moeten geëerbiedigd worden’. Te midden van allerlei feestelijkheden kwam het Congres te Gent bijeen op zondag 26 augustus 1849 in de Aula der Rijksuniversiteit. Dokter Snellaert sprak een slimme en tactische openingsrede uit en droeg het voorzitterschap over op de noordnederlandse hofpredikant, Prof. Dr. des Amorie van der Hoeven, een beleefd en bescheiden man, die scherpe taal kon spreken. Het Congres was tot in de puntjes voorbereid en uit het Noorden waren mannen van betekenis en naam met overtuiging komen deelnemen aan zijn werkzaamheden. Het werd een groot succes. De rust en de goede verstandhouding werden geen ogenblik verstoord. Althans niet ernstig, want toen de jonge Sleeckx een felle rede uitsprak om aan te dringen op een strijdbaarder instelling van het Congres dan op zuiver geschied- en letterkundige aangelegenheden, waaraan de 4 secties gedurende drie dagen aandacht zouden besteden, ‘deed zich een hevige opschudding in de zaal bemerken’. Sleeckx had nauwelijks de woorden ‘verdeeldheid en tweespalt’ uitgesproken, of Snellaert veerde recht en zei, dat men te Gent die woorden niet kende. Alhoewel hij dit niet met evenveel klem van Antwerpen of Brussel kon verzekeren, werd de zaal weer stil. En ook Sleeckx zou nadien nog ruimschoots aandeel hebben in de bedrijvigheid van het Congres. Er werden op dat eerste congres enkele belangrijke beslissingen genomen. Zij betroffen alle de vraagstukken waarmede dokter Snellaert zich zo ernstig had beziggehouden: het Algemeen Nederlands Woordenboek, dat aan de zorgen van een gezagvolle commissie werd toevertrouwd; de bevordering van het vrijere verkeer van Nederlandse boeken over de grenzen; een algemeen Toneelverbond, en het nederlands onderwijs in België. Maar vóór alles lag het succes in het feit, dat Noord en Zuid zich in alle openbaarheid ontmoet hadden, dat er een opgewekte omgang was geweest tussen geleerden, die met overtuiging hun samenhorigheid hadden uitgesproken en dat men tot het einde toe het verheven karakter der bijeenkomsten had kunnen hooghouden. Alhoewel het Congres uitéénging zonder vaste afspraken voor een volgend, was het toch duidelijk dat dit moest komen. Commissies waren ingesteld en schenen naar de drukke briefwisseling te oordelen ook ijverig aan het werk. Er waren verslaggevers aangesteld en in de geest der vertrekkende deelnemers overheerste het verlangen naar een volgend congres. Het kwam reeds in het volgend jaar te Amsterdam. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een Roemvolle Lijst.Het is ondoenlijk om hier ook maar in vogelvlucht de 32 lijvige Handelingen der Nederlandse Congressen te overzien. Zij zijn niet alleen een rijke bron van kennis en wetenschap - en zijn als zodanig wellicht te weinig geacht in de geschiedschrijving der vlaamse en groot-nederlandse bewegingen - maar zij zijn vooral een blijvend getuigenis voor wat het helder besef der Nederlandse eenheid kon verwezenlijken.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tot in 1912 zijn de grootste geesten van Noord en Zuid geregeld bijeen geweest. Door hun gezag en mede door hun opzet en inrichting hebben de Nederlandse congressen indruk gemaakt en invloed gehad. Op het 15de schreef Leopold II voor het eerst een Nederlandse brief, toen hij ‘met groot vermaak’ een muziekuitvoering van het Congres wilde bijwonen. Nadien ontving hij alle deelnemers ten hove en heeft zich daar klaarblijkelijk nog al wat moeite gegeven om met elk van hen een praatje te maken. De Nederlandse Regering van haar kant heeft meer dan eens met grote aandacht geluisterd naar de wensen van het Congres, en door geredelijke uitvoering van zijn aanbevelingen de dank van het congres verdiend, zo om een enkel voorbeeld te noemen: de verzorging van het Muiderslot! De grote gebeurtenissen in de ontvoogdingsstrijd van het vlaamse volk zijn er streng wetenschappelijk voorbereid en hebben juist daardoor de aandacht getrokken en een betekenis van blijvende aard gekregen. De strijd tussen de stelsels van MacLeod en Lodewijk De Raet is er op waardige wijze uitgestreden en heeft het aanzien gegeven aan dat merkwaardige boek over de Vlaamse Volkskracht, dat een geheel nieuwe ontwikkeling in de Vlaamse Beweging heeft ingeluid. De tweede Hogeschool-commissie, die de oprichting der nederlandse universiteit te Gent ten gevolge had, werd op een congres geboren. En - laten wij het niet vergeten! - dank zij het congres te Dordrecht in 1897 kreeg het Algemeen Nederlands Verbond een omvang en een gezag waardoor het vaak in de plaats kon treden van het Congres zelf! Er zijn natuurlijk, zoals aan alle werkelijk grote zaken, wel een paar vrolijke kanten. Het zou zeker een onderhoudend en aardig werkje opleveren, wanneer men eens de anekdoten der nederlandse congressen zou bijeenlezen. Zo zou de Raad der gemeente Kampen uit haar archieven misschien nog het antwoord kunnen opdiepen, wie nu eigenlijk gelijk had: het 16de Congres, of de Raad zelf, die beide beweerd hebben, dat ze van de andere een franse uitnodiging voor het 16de hadden gekregen. Aandachtige lezing van de Handelingen van het congres te Kampen schijnt intussen wel de schuld op Kampen te laden. Het duidelijkste blijk van de macht en de invloed van het congres ligt misschien juist in het feit, dat er de vrolijke kantjes waren, want de vlaams-vijandige pers in België, die uit hoofde van het hoog cultureel gezag der congressen er wel aandacht aan móest schenken, heeft steeds getracht om de kleine voorvalletjes relief te geven en het Congres belachelijk te maken. Een armzalige poging die het verkeerde effect moest hebben. Van organisatorisch standpunt was het derde congres zeker van groter belang dan men uit de beoordeling van Paul Fredericq zou moeten opmaken. Het erkende de noodzaak van een Bestendige Commissie om het voortbestaan der congressen te waarborgen. Van hoe groot belang de instelling er van was is eerst later gebleken. Telkens wanneer een congres niet op het verwachte of vastgestelde tijdstip kon bijeenkomen was dit te wijten aan de ontstentenis der bestendige commissie. Toen bijvoorbeeld, kort na hun benoeming, vier leden der commissie overleden kon het congres eerst weer na vier jaar gehouden worden. En toen het 33ste congres door de eerste wereldoorlog onmogelijk werd, is het uiteenvallen der bestendige commissie eigenlijk de oorzaak geweest, dat het sinds 1912 nooit meer tot een nederlands congres is gekomen, niettegenstaande toch voortdurend stemmen zijn blijven opgaan om het opnieuw bijeen te roepen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het 34ste Congres. Gent 1960.Dr. Goossenaerts heeft geheel alleen getracht het congres nieuw leven in te blazen. Alhoewel zijn beproefde ijver en geestdrift er in slaagden te Gent een indrukwekkend gezelschap bijeen te krijgen, heeft dit congres, dat wij gaarne aan de roemvolle rij zijner voorgangers zouden willen doen aansluiten, toch niet de gevolgen gehad, welke men er in die anders zo moeilijke dagen van had mogen verwachten. Meer dan ooit was er immers behoefte aan een eenheid. Mijns inziens was ook daar de oorzaak van het falen tenslotte het feit, dat het niet het gezag heeft mogen verwerven, dat het door de instelling van een bestendige commissie van invloedrijke lieden had kunnen krijgen. Toen het huidige dagelijks bestuur van het Algemeen Nederlands Verbond werd samengesteld, vormde de wens om het congres bijeen te roepen een belangrijk punt der besprekingen. De eenstemmigheid, waarmede toen werd besloten dit zo spoedig mogelijk te doen, zal voor de schrijver een aangename herinnering blijven aan de goede verstandhouding en het eendrachtig verlangen waarmee dat bestuur was bezield. Dat het 34ste congres tenslotte nog enkele maanden vroeger kan worden gehouden dan aanvankelijk in de bedoeling lag is te danken aan het feit dat het reeds in november 1959 duidelijk werd dat het Erasmusgenootschap in de schoot van het A.N.V. zou worden opgenomen. Daardoor immers kon een groep jonge mannen ingeschakeld worden waarvan, op grond van de verrichtingen van het Erasmusgenootschap in het recent verleden, mocht verwacht worden, dat zij het moeizame werk van elk begin met grote voortvarendheid zouden verrichten. De eerste klip is de zwaarste. Aan het Erasmusgenootschap komt de werkelijke verdienste toe haar met zoveel zwier en geestdrift te hebben genomen. Het nieuwe begin is misschien klein, hóe ver het ook, reeds nu, boven onze stoutste verwachtingen ligt. Het zal groeien en toenemen in betekenis, wanneer wij maar met durf en volharding het besef onzer saamhorigheid blijven belijden. Van Gent, het kloeke en koppige Gent, dat thans voor de zesde maal het congres binnen zijn muren krijgt, gaat ook ditmaal weer een wekroep uit over Nederland. Laat Roeland luiden, Gent! Voor het Nederlands Congres, en voor het heil der Nederlanden!
Gh. |
|