Spoel en het Nederl. lied
‘Ik ben een gelukkig mens, mede dank zij het Nederlandse lied’, placht Arnold Spoel, de bezieler, te zeggen. Als jongen van 8 jaar kreeg hij een harmonika, later door een tafelpiano vervangen. Leraar aan het Conservatorium - zo'n 40 jaar - wist hij op zijn beurt geestdrift en vakbekwaamheid op jongeren over te brengen. Na zijn dood getuigde Leo Lens, dagbladschrijver, hoe niemand zoals Spoel ‘het lied van de simpele dingen’ in de harten en in de huiskamers heeft weten te brengen.
En hierna kwam het van nieuws tot klinken, het lied door Spoel getoonzet en door Spoel gedirigeerd. Een lied, dat te dikwijls het stempel van zijn (klein) burgerlijke tijd draagt, dan dat het de jonge mensen van thans nog ten volle zal kunnen voldoen, maar dat niettemin, zoals het op 3 februari 1960 werd gebracht - vol stuwende geestdrift, geplaatst daarenboven in een historisch en warm-menselijk kader - een werfkracht bleek te bezitten, die hyperkritische volkslied-puristen tot nadenken mag stemmen.
Daar was ‘Van Holland wil ik zingen’, dat het niet stellen kon buiten ‘De herder met zijn kudde en met zijn trouwe hond’. Maar fleurig klonk ook heden nog ‘Ik hoor een vogel fluiten’, gezongen door het meisjeskoor. Drie knaapjes waagden zich daarna aan ‘Een jongen hoort op het water thuis’, dat met zijn nationale flinkheid zonder agressie of zelfverheffing nog geenszins uitgediend lijkt. Lovendaals ‘Liedje van de schoenlapper’ is qua tekst wat braafjes, maar heeft een aardige vondst in de melodie-herhaling, die ook ons motorische 1960-ers stellig aanspreekt, vooral als wij zelf meezingen.