Enkele gedachten op 23 januari
Kent men het Verbond?
De plechtige uitreiking van de Visser-Neerlandiaprijzen, voortvloeiend uit het testament van mr. Visser, op 23 januari, en nu op een geëigende plaats, in de Rolzaal te 's-Gravenhage, zette op die sombere uren van deze vale winterdag ons Verbond wel heel fraai in het zonlicht van de publieke aandacht.
Zelden was er zulk een verscheidenheid van mensen, werkzaam op zo verschillend gebied in de verschillende steden en dorpen van ons goede land, bijeen onder de hoede en in de gastvrije sfeer van het Algemeen Nederlands Verbond.
En dát vooral lijkt mij de tweede betekenis van deze middag, dat zovelen uit zo gans verscheiden kring hier tezamen waren en met elkander en het verbond deden kennis maken.
Over de eerste betekenis van deze plechtigheid op deze waarlijk Nederlandse dag onder de voortreffelijke leiding van onze voorzitter zal ik niet verder uitweiden.
Maar ik wil uiting geven aan hetgeen mij als tweede betekenis heeft getroffen: het bijeenbrengen van al deze cultuurdienaars en kunstenaars in de kring van het Verbond. Velen van hen en hun familie ontmoetten die dag ons verbond voor het eerst; een deel hunner wist zelfs niet van zijn bestaan af. Op welk een doeltreffende wijze zijn zij met het Verbond in aanraking gebracht! Zij en andere aanwezige niet-leden zullen zich toch op zijn minst wel verplicht voelen, lid te worden, enigszins beschaamd, dat zij zo onkundig waren van het Verbond en zijn idealen!
Dat de prijswinnaars ook elkander hebben ontmoet, is van onschatbare waarde voor ons moderne leven, waarin ieder mens maar al te veel tot eigen kring beperkt blijft en men zo weinig afweet van elkanders werk en strijd op zeer verschillend gebied, maar toch met een zelfde richting en doel: dienst aan de vaderlandse cultuur, aan de bloei van het Nederlandse leven.
Maar het moet mij van het hart, dat de Nederlandse pers toch wel wat tekort is geschoten in de erkenning van de betekenis dezer belangrijke Nederlandse culturele gebeurtenis. Slechts de Haagse couranten hebben er aandacht aan geschonken. De grote pers volstond met een klein berichtje, alsof het geen Nederlandse, maar slechts een plaatselijke Haagse gebeurtenis was. Welk een miskenning en gebrek aan kennis! In de Haagsche Courant deed Ben van Eysselsteijn een eigen geluid horen; de Nieuwe Haagsche Courant gaf goede aandacht (en vermeldde vooral de heer Bodegraven, (de ‘bedelaar’ van de N.C.R.V.), evenals Het Binnenhof. Ook de radio heeft in twee journaals behoorlijk (m.i. nog te weinig) aandacht aan het feit gegeven. Volgend jaar komt wellicht de televisie! Maar voor zover ik kon nagaan, heeft de grote nationale pers geen oog gehad voor de grote nationale en culturele betekenis van de uitreiking.
Zijn wij zelf wellicht schuldig aan deze onvoldoende bekendheid en verkenning van het A.N.V. en zijn werkzaamheid? Moeten wij niet beter zorgen, dat ons Verbond ‘in het beeld’ komt? Wat is de oorzaak, dat het ‘grote publiek’ en zelfs velen van het kleinere (meer ontwikkelde) publiek, onbekend is met het bestaan van het A.N.V.?
Het lijkt mij toe, dat wij ons moeten bezinnen op de wijze waarop meer bekendheid aan ons Verbond kan worden gegeven. Bij het overwegen van een nieuwe koers, welke ook de jeugd en de mens van heden kan bezielen voor onze idealen, is dit ook een zaak, waaraan wij aandacht moeten besteden.
P. Korthuys.