De Prins der dichters en de Koning
Gedurendz een werkzaam dichterschap van meer dan een halve eeuw, ‘ver van het feestgewoel, dat hem nauwelijks aangaat’, heeft Adriaan Roland Hoist, de zowel wijze als veelszins romantische persoonlijkheld, in dicht en proza een oeuvre geschapen, dat door de oorspronkelijkheid van zijn wereldbeeld en de zuiverheid van uitdrukking waarlijk klassieke hoogten en gedrongenheid heeft bereikt.
Ter bekroning van zijn ontzagwekkend levenswerk werd Roland Hoist op de Negende Conferentie van de Nederlandse letteren de hoogste onderscheiding in onze literaire gemeenschap toegekend. In een waarlijk koninklijke plechtigheid, die geheel in overeenstemming was met de vergeestelijkte en aristocratische verschijning van de meer dan zeventigjarige Dichter, werd hem in het paleis te Brussel, omgeven door hoge gezagsdragers uit beide landen, de ‘Grote Prijs der Nederlandse Letteren’ overhandigd door de Koning zelf.
Mede ten believe van Z. Exc. minister Cals, die nog geheel onder de indruk der koninklijke rede, heeft aangedrongen op volledige publicatie ervan, drukken wij hier de tekst af, zoals deze ons via de Brusselse ‘Standaard’ ter beschikking is gekomen.
Mevrouwen, mijne heren,
De kulturele ontmoetingen van noord en zuid zullen ongetwijfeld aan beide zij den van de Moerdijk het artistiek patrimonium verrijken. Het is natuurlijk dat daarbij een vrije literaire naijver ontstaat, die de waarde van het produkt verhoogt. Daarom zijn kompetities zoals ze door onze regeringen worden ingericht, zo nuttig, ook voor de eenheid van de Nederlandse taal, vooral nu de literaire achterstand van de Vlamingen blijkt te zijn ingelopen.
Zulke kompetities verwekken gevoelens van begrip en eerbied voor het rendement van onze schrijvers.
De eerste maal, drie jaar geleden, ging de belangrijke Prijs van de Nederlandse Letteren naar Herman Teirlinck (Handgeklap). Dit was voor ons, Belgen, een eer. Thans komt hij het werk bekronen van een groot Nederlands dichter en schrijver, Adriaan Roland Hoist.
Ik wens de laureaat van harte geluk en stel me voor U uit zijn vroeger werk een paar verzen te citeren:
‘Ik vraag geen oogst, ik heb geen schuren,
ik sta in uwen dienst zonder bezit;
dat ik den ploeg van uw woord mag besturen.’
Wat verder zegt de dichter:
‘Ik zal de halmen niet meer zien
noch binden ooit de volle schoven,
maar doet mij in de oogst geloven
Mijnheer Roland Hoist, deze vergadering is een teken te meer dat er in uw oogst wordt geloofd.
Mevrouwen, mijne heren, ik hoop dat plechtigheden zoals deze de banden tussen onze beide landen nog mogen verstevigen. Meer dan ooit!
Cliché: N.R.C.
De Prins der Dichters en de Koning der Belgen
Wij kunnen deze koninklijke rede, de prinselijke dichter waardig, van ganser harte toejuichen. Des te meer, omdat we uit de geschiedenis van het A.N.V. ons herinneren, hoe vroegere Saksen-Koburgers zich, zoals Leopold II, ter gelegenheid van het 23ste Nederlandse Congres te Antwerpen (1895) moest verontschuldigen niet de taal te kunnen spreken van de meerderheid zijner onderdanen, of zoals Albrecht I, die bij meer dan één ge-