welke weemoed Zij in haar hart heeft gevoeld op die dag. Maar misschien heeft Zij toen ook kracht gevonden in de woorden, die zij in Haar Kerstboodschap, uitgesproken op 23 december tevoren, aan deze voor ons land zo gewichtige gebeurtenis wijdde:
‘Wij weten: wie behouden wil, zal steeds verliezen en wie bereid is te verliezen, zal behouden, ook al behoudt hij heel iets anders. dan hij zich oorspronkelijk had voorgesteld.’
Een zware slag voor ons land en onze Koningin bracht die donkere stormdag in januari 1953, die voobral in de provincies Zeeland en Zuid-Holland niet te schatten schade toebracht en duizenden slachtoffers maakte.
Zonder vermoeienis te tellen heeft de Koningin, hoe moeilijk het dikwijls was, per boot, per jeep of hefschroefvliegtuig, de meest ontoegankelijke plaatsen in 't rampgebied bezocht, door haar persoonlijkheid en woord troost en bemoediging brengend aan hen, die vrijwel alles verloren. In haar op 8 februari 1953 - de rampzondag - gehouden toespraak tot het Nederlandse volk kon Koningin Juliana eindigen met het uiting geven aan een in Haar hart levende zekerheid: ‘Overal waar leed is, is zegen nabij’.
Op 15 december 1954 bekrachtigde Hare Majesteit de Koningin het ‘Statuut van het Koninkrijk’. - Bij die gelegenheid zei H.M. aan het slot van haar rede: ‘Wat onze drie landen, gelegen in hun grillige geografische driehoek, ook moge scheiden en onderscheiden, al wat ons verbindt, kan voeren tot een vruchtbaar samenwerken in het belang van het samenstel der drie: het veelvoud, in het besef, dat het heil daarvan altijd uitgaat boven dat der afzonderlijke landen: het enkelvoud’.
Bijna een jaar later, zaterdag 15 oktober 1955, vertrokken de Koningin en Prins Bernhard naar de West, waar H.M. op 18 oktober tot de Staten der Nederlandse Antillen zei: ‘Zelfstandigheid mag geen doel in zichzelf zijn, maar zij krijgt pas haar waarde - in ieder opzicht - wanneer zij voor onze arme mensheid de weegschaal naar de goede kant doet doorslaan, voor de verheffing van eigen volk en alle volkeren tot een hoger staat van welzijn.’
Het was de eerste maal, dat een regerend Nederlands staatshoofd deze rijksdelen bezocht.
Nog herinneren wij aan de ontroerende wijze, waarop onze Koningin eind 1956 de Hongaarse vluchtelingen begroette en hen op 16 november in een radio-rede toesprak, waarop geantwoord werd, dat de Hongaren nog nooit in hun leven zo'n goede wil en liefde hadden ontmoet. In de Margriet-hal te Utrecht vierde het koninklijk paar met de Hongaren het Kerstfeest.
Wij besluiten met het welkom, dat de Koningin bij herhaling toeriep aan de repatrianten uit Indonesie: ‘Het is Uw eigen land, waar U terecht komt en het zijn Uw eigen mensen. Ik hoop zó, dat U voelt, dat U welkom bent’. In een mistige winternacht bracht H.M. de nacht door bij de repatrianten in Budel.
Onze Koningin en ons Vorstenhuis bezitten nog altijd de nobele traditie, in woorden uitgebeiteld op het Hervormingsmonument in Genève - naast de figuur van Prins Willem van Oranje (de Zwijger): ‘De ondersaeten zijn niet van God geschapen ten behoeve van den prince om hem in alles, 't zij goed of kwaad, recht of onrecht, onderdanig te zijn en als slaven te dienen, maar de prince is er ten behoeve van de ondersaeten, zonder dewelcke hij geen prince en is om hen met recht ende redenen te regeren’.
In de geest van deze oude woorden biedt het Algemeen Nederlands Verbond Hare Majesteit Koningin Juliana, samen met Z.K.H. Prins Bernhard en de vier prinsessen, zijn eerbiedige gelukwensen aan.
God zegene de Koningin.