Gevreesd criticus
Vele jaren bewerkte hij de tekstuitgaven van verordeningen enz., bestemd voor de bekende uitgave ‘Schuurman en Jordens’. Hij schreef vele artikelen over administratieve onderwerpen. Van wettische kwesties had hij grote kennis en ervaring, zodat hij een gewaardeerd raadgever was, ook voor de overheid, die hij diende. Maar hij was tevens een gevreesd criticus, aan wiens spiedend oog niets ontging.
Buiten zijn administratief en daarmee samenhangend werk, schonk hij zijn bijzondere toewijding aan het Algemeen Nederlands Verbond, waarin hij, zowel in de afdeling Utrecht als in de Groep Nederland en later in het Verbondsbestuur een nooit versagende kracht was. Ook al stond hij alleen, hij stond pal. Vooral de versterking, het behoud, de ontwikkeling en de taalzuiverheid in de Nederlandse stam hier en buiten de rijksgrenzen vond in Kroon tot zijn laatste ademtocht een krachtig en eerlijk voorvechter. Met grote zorg was hij vervuld over de gang van zaken in Vlaanderen, het Land van Overmaas en Frans Vlaanderen, waar de Nederlandse taal ten dode gedoemd scheen.
Zoals Cato de Oude aan het eind van elke redevoering de bekende woorden sprak: ‘Ceterum censeo Carthaginem esse delendam’ (overigens meen ik, dat Carthago moet worden verwoest), zo brak Kroon op elke vergadering van het verbondsbestuur een lans voor het waken over het behoud van de Nederlandse taal in het land van Overmaas en Zuid-Vlaanderen. Het kwistig opnemen in onze taal van gallicismen, germanismen en anglicismen was hem een gruwel.
In de groep Nederland werd hem dan ook in de op 15 maart 1930 in het leven geroepen ‘commissie tot het beramen van middelen tot het weren van vreemde opschriften’ een plaats aange-wezen naast mr. W.J.L. van Es (groepssecretaris) en baron Van Fridagh.
Ook in de in 1936 permanent verklaarde propogandacommissie onder voorzitterschap van de heer K.E. Oudendijk werd de heer Kroon, met de heer J. M.M.J. Kavelaars opgenomen.
Kroon begreep, dat de herinnering aan grote figuren uit ons verleden als een lichtend voorbeeld voor het huidige geslacht in ere diende te worden gehouden.