| |
| |
| |
De dagbladkritiek nuttig voor de boekverspreiding?
Naar onze mening neemt het dagblad door zijn deskundige voorlichting een belangrijke plaats in bij het streven de cultuur onder het publiek te brengen. Het is toch zo, dat vrijwel ieder mens, de een meer, de ander minder, onder de invloed geraakt van zijn lijfblad en het is voor geen tegenspraak vatbaar, dat tegenwoordig niemand meer in staat is, zich zelf een weg te banen door de stroom van boeken, toneelspelen, schilderijenen andere tentoonstellingen, films en lezingen, welke ons in de kranten en op affiches worden aangekondigd.
Wim Sonneveld zei het in zijn ‘A la carte’ wel heel snaaks en snedig, toen hij opmerkte, dat de mens van heden in zijn krant naarstig speurt naar de kritieken, om te weten, hoe hij een bepaalde voorstelling, die hij over veertien dagen hoopt bij te wonen, zal vinden.
Dit àl te slaafs zich onderwerpen aan de stem van de kritiek kunnen we natuurlijk niet bewonderen. Maar een grote waarde blijven we toekennen aan die stem, welke we node zouden willen missen.
Bovendien denken wij als Algemeen Nederlands Verbond in het bijzonder aan onze landen stamgenoten in den vreemde, die ver van de bron, bij hun aanschaffing van boeken voor persoonlijk gebruik, of voor aanvulling van een plaatselijke Nederlandse bibliotheek, wel graag nog een ander oordeel beluisteren dan de vleiende stem op de omslag der huidige boeken.
Natuurlijk weet niemand, welke invloed een goede, lovende kritiek heeft op de cijfers van de verkoop van een bepaald werk, zo min als men kan nagaan, welke invloed een afbrekende kritiek daarop uitoefent.
Als men echter ziet, hoeveel exemplaren van een nieuw uitgekomen boek de uitgevers gratis ter beoordeling toezenden aan de dag- en weekbladen en tijdschriften en waarlijk niet alleen aan de leidende organen, dan mag men toch wel veronderstellen, dat in elk geval de uitgevers, en die zijn toch de eerstbelanghebbenden, veel waarde toekennen aan de dagbladkritiek op het boek.
| |
Een goede gids
Wij bezien de dagbladkritiek evenwel nog uit een andere hoek. Hoe dikwijls is het ons niet overkomen, dat ons door het lezen van een persbeoordeling de ogen geopend werden voor bepaalde gedeelten in een boek, bepaalde situaties, beschrijvingen, karakterontledingen, welke er ons toe brachten het boek met meer aandacht te lezen. Dank zij de opmerkingen in de dagbladkritiek genoten we ook meer van het boek dan we zonder kennisneming van die kritiek zouden gedaan hebben. Meer dan eens is het voorgekomen, dat wij en anderen een reeds gelezen boek weer opsloegen, nadat we kennis hadden genomen van een kritiek, die op diepten en hoogten wees, welke ons bij eerste - en misschien wel te oppervlakkige - lezing, waren ontgaan.
Wij zijn er dan ook van overtuigd, dat de dagbladkritiek van groot belang is voor de culturele mens en dat het dagblad ons vaak en tot onze grote voldoening heeft geleid naar een bepaald boek, een toneeluitvoering, een tentoonstelling of lezing, waarvan we zeer genoten hebben.
Overtuigd van die betekenis van de pers nodigden we indertijd, toen we ons hebben gericht tot verschillende personen, met het verzoek om medewerking aan het Jubileumnummer van Neerlandia, de heer Greshoff uit een bijdrage te willen schrijven, gewijd aan boven aangeduid onderwerp.
De heer Greshoff, die eerst voor een opfrisser met vakantie ging en daarna weer in Zuid-Afrika aan het zwerven is gegaan, heeft het niet kunnen klaarspelen zijn bijdrage nog op tijd ons toe te zenden. Zijn artikel bereikte ons pas eind april, toen het Jubileumnummer reeds geheel was afgedrukt.
Wij willen echter onze lezers zijn oordeel over de dagbladkritiek, in het bijzonder de kritiek op het Boek, niet onthouden.
Daarom namen wij zijn bijdrage op in dit eerste, na het Jubileum verschijnende nummer van Neerlandia op.
Hier volgt dan Greshoff's artikel:
NOOIT TE VOREN in de geschiedenis der letterkunde werd er zulk een aandacht aan de kritiek geschonken als tegenwoordig. Er wordt zoveel over litteratuur geschreven, dat men niet zelden als indruk krijgt, dat het oorspronkelijk kunstwerk aan het oog onttrokken wordt door een woekering van overwegingen en beschouwingen. En wanneer men het aantal bladzijden aan James Joyce gewijd aanschouwt, zal men enigszins verbaasd tot de slotsom komen, dat dit de omvang van Joyce's werk verre overtreft. Ik voor mij heb het altijd als een vermindering van de scheppingskracht beschouwd, wanneer er meer belangstelling bestaat voor, meer kennis en geest besteed wordt aan het ‘schrijven-over’ dan aan het schrijven.
| |
Kriek op kritiek
Wij leven dus in een kritische tijd. Het gevolg hiervan is een oneindig twistgeschrijf over de kritiek. Over het feit of kritiek al dan niet een kunstsoort in zijn eigen recht is; of kritiek het letterkundig leven al dan niet bevordert, of kritiek het brede lezersvolk tot de letterkunde brengt of het er van verwijderd houdt. Verder verschilt men van mening over de aard der kritiek; op welke wijze hij wel of niet uitgeoefend moet worden. Kortom er is over alles wat de kritiek van verre of nabij betreft een ganse boekerij vol geschreven. Vooral de Amerikanen houden zich met deze vraagstukken bezig en hebben belangrijke bijdragen geleverd, niet tot de oplossing ervan, maar wel tot een zuiverder, nauwkeuriger begrip erover.
De beschouwingen over kritiek zijn zó talrijk en zó verscheiden van aard, dat men een boekdeel nodig heeft alleen om een overzicht te geven van wat er op dit gebied gedacht en geschreven werd. Wil men dus binnen een beperkte ruimte iets over kritiek mededelen dan moet men een bepaald en vrij nauwkeurig begrensd gebied van de kritiek tot onderwerp kiezen.
| |
Enkele vragen
IK KAN bijvoorbeeld deze vragen stellen: A aan welke eisen moet de dagbladkritiek voldoen?
is dagbladkritiek van enig nut voor de verspreiding van het boek?
Er bestaan over het wezen van de dagbladkritiek evenveel opvattingen als er dagbladcritici werkzaam zijn. Ik verkies dus van het algemene tot het bijzondere over te gaan en op schrift te stellen, hoe ik mijn taak opvat.
Ik gevoel dat deze taak mij in een moeilijke stelling plaatst. Ik moet rekening houden met op zijn minst vier tegenstrijdige belangen en mijn werk kan dus nooit iets anders zijn dan de uitslag van een, innerlijk, loven en bieden. Ten eerste moet ik mijn letterkundige inzichten tot uiting brengen en mijn maatstaven zoveel mogelijk handhaven; ten tweede moet ik rekening houden met het grote aantal lezers dat mijn dagblad bereikt: ten derde moet mijn kritiek natuurlijk passen in de algemene geest van het dagblad; ten vierde kan ik het niet nalaten, al schrijvende, te denken aan hen, die met veel ijver en veel illusies, het werk voortbrachten dat aan mijn oordeel werd toevertrouwd.
| |
Twee maatstaven
DE EERSTE beperking geeft de criticus veel zorg. Het feit ligt nu eenmaal voor ons, dat Nederland geen schrijvers van de allereerste rang voortbrengt. Het is dus niet eerlijk een der onzen, die begaafd is en zijn best deed, ooit te vergelijken met een buitenlander. Wij, critici, moeten dus met twee maatstaven werken; een voor internationaal en een voor binnenlands gebruik. Men komt dus tot een voorstellingswijze, waar men zich spoedig geheel mede vereenzelvigt. Men vergelijkt dus, als enige vergelijking nodig mocht blijken, de nieuwe roman van de heer X met een werk van Vestdijk bijvoorbeeld, doch niet met een werk van Malraux. In deze onvermijdelijke werkwijze schuilt een groot gevaar voor de beoordelaar. Het gevaar dat hij, wat binnen de vaderlandse beperkingen werkelijk een geschrift van groot belang is, óók voor een internationaal meesterwerk gaat aanzien! Men wordt door de omstandigheden gedwongen volgens twee stelsels te werken, zoiets als de zilveren en gouden
| |
| |
standaard, één voor binnen de grenzen van het taalgebied, één voor daarbuiten.
Hoe groter het aantal lezers, hoe eenvoudiger de kriticus zich moet uitdrukken, hoe meer hij zich moet beperken tot vraagstukken, welke binnen het bevattingsvermogen van een grote menigte liggen. Het zou een soort donquichotterie zijn, een letterkundige beschouwing, welke in De Gids gewaardeerd zou worden, voor te leggen aan een lezerskring welke de hon-derdduizend overschrijdt. De letterkundige kroniekschrijver móét dus, tegen wil en dank, zich, zoveel dat mogelijk is, instellen op een omvangrijke groep van lezers. Hij behoeft niet af te dalen tot gemeenplaatsen en laagbijdegrondse algemeenheden. Hij moet wel trachten zijn gedachten zó onder woorden te brengen, dat deze voor de gewone intekenaar in hoofdzaak bevattelijk zijn. En hij moet daarbij er zich op toeleggen nuttig voor de lezers te zijn. Hij moet dus om te beginnen zijn oordeel over een bepaalde roman kenbaar maken, maar op een niet al te opvallende wijze, en daarna de lezer door hem uit te leggen hoe hij tot dit oordeel kwam in staat stellen daaruit de nodige slotsom te trekken: zal ik mijn goede guldens aan dat boek besteden, of niet? Hij moet daarbij, eveneens zo onopvallend mogelijk, opvoedend werken, ten einde de geestdriftige maar nog onervaren lezer te voorzien van een aantal algemene begrippen, welke onmisbaar zijn om letterkunde te onderscheiden van niet-letterkunde.
Wat de overeenstemming met de geest van het dagblad, waarin men schrijft, betreft: deze ontwikkelt vanzelf. Om te beginnen kiest een hoofdredacteur zijn medewerkers, in de overtuiging, dat zij in zijn krant thuishoren en er zich weldra ook in thuis zullen gevoelen. Hij kan zich een enkele maal vergissen. Maar de praktijk leert dat goedgekozen dagbladschrijvers zich zonder enige moeite of zelfoverwinning met de algemene geest van hun dagblad vereenzelvigen.
| |
Criticus en bekritiseerden
Nu komt, ten slotte, de verhouding van de criticus tot hen die hij kritiseert. Hierbij volg ik een eenvoudige gedragslijn. Ik waardeer ten volle wat er in een boek, altijd volgens mijn persoonlijke opvattingen, te waarderen valt en spreek dat duidelijk uit. Daarna geef ik even duidelijk, aan wat naar mijn smaak in het onderhavige geval niet geslaagd is en zoek naar de reden daarvan. Ik heb zodoende merkwaardige werken en gedeelten van werken ontdekt, welke gewoonlijk buiten de aandacht van de letterkundige criticus vallen.
Er zijn maar twee redenen waarom ik soms ‘te keer ga’: wanneer ik te maken heb met een minderwaardige uiting van een schrijver, die zich (terecht of ten onrechte) een grote naam verwierf, en wanneer ik sta voor stuntelwerk van een eigenwijze man, die zich aanmatigt zich als wereldwonder aan te dienen.
Deze ingewikkelde verhouding tussen criticus, lezer en schrijver, wordt langzamerhand een natuurlijke en eenvoudige stand van zaken, waar ieder verstandig en eerlijk criticus zich in schikt.
| |
Heeft kritiek waarde?
DE TWEEDE VRAAG, welke ik in de aanvang stelde, betreffende de invloed van de kritiek op het succes van een bepaald werk, kan ik niet beantwoorden. Ik veronderstel dat niemand die beantwoorden kan. Wanneer een uitgever van een nieuwe roman binnen zes maanden vier duizend exemplaren verkoopt, is dat ongetwijfeld een welslagen. Maar niemand kan zeggen waaraan hij dat te danken heeft. Wanneer er niet één kritiek op verschenen was, zou zijn verkoop wellicht ongeveer even groot, misschien veel kleiner geweest zijn. Er leven waarschijnlijk kritici, waarin een groot deel der bevolking zóveel vertrouwen stelt, dat het koopt wat zij gunstig beoordelen en aanbevelen. Dit is in theorie zeer wel mogelijk. Wat hiervan in de praktijk terecht komt, valt niet na te gaan. Wel echter kan men het omgekeerde vaststellen. In mijn jonge jaren leefde er een Jhr Van Riemsdijk, die vele toneelstukken schreef. Deze werden door de kritiek eenparig op zijn allerongunstigst beoordeeld, hetgeen niet belette dat zijn stukken maanden aaneen voor stampvolle zalen gespeeld werden. Dit voorbeeld bewijst de onmacht van de kritiek om het publiek thuis te houden, wanneer het zeer bepaald iets wil gaan zien.
| |
Onze critici zijn eerlijk
Ik ken het merendeel van de hedendaagse Nederlandse critici niet of vluchtig. Ik ben het, als ik hun werk onder de ogen krijg, dikwijls niet met hen eens. Maar ik ben er van overtuigd, dat zij, ook als zij niet uitmunten door vernuft en kennis van zaken, zij dat toch in elk geval doen door eerlijkheid en goede wil.
De beweringen dat critici, uit pure mensenhaat, er behagen in scheppen de kunstenaars, die zij in hun handen kunnen krijgen, met een ware wellust te vermorzelen, behoren tot de wereld der gruwelsprookjes. De Nederlandse kritiek, voor zover ik er over oordelen kan, blinkt niet immer uit door algemene kennis, belezenheid en onderscheidingsvermogen, maar wel vrijwel immer door rechtschapenheid.
| |
Slotsom
ALS BESLUIT zou ik willen vaststellen: dat de litteraire kritiek als kunstsoort op zichzelf beschouwd, een aantal werken van onschatbaar belang heeft opgeleverd (doch niet in Nederland); dat alleen de dagbladkritiek, welke geschreven wordt met het oog doelbewust op de lezer gericht, enige kans loopt de omzet te verhogen; dat wij echter niet met cijfers kunnen vaststellen in welke mate de dagbladkritiek de boekenverkoop bevordert; dat er waarschijnlijk een gunstige invloed van uitgaat en dat voor zoverre mij bekend wij ons mogen verheugen op een aantal dagbladcritici die, hoe verschillend in bekwaamheid en opvatting zij ook mogen zijn, er op uit zijn hun vak zo onbevangen en rechtvaardig mogelijk uit te oefenen.
J. GRESHOFF
|
|