De afdelingen aan het woord
Boeiende voordracht over zeven eeuwen Haags toneel
Na een woord van welkom van de voorzitter van de Haagse afdeling van het Alg. Ned. Verbond, de heer F. Koote, heeft de heer Ben van Eysselsteijn (toneel- en romancriticus, romanschrijver en diehter) op maandag 18 november in Pulchri Studio over de geschiedenis van het Haags toneel gesproken. Hij deed dat zo deskundig, maar tevens zò aantrekkelijk, boeiend en geestig, dat ongetwijfeld allen, die belangstelling toonden voor die kzing, buitengewoon vcldaan en geestelijk verrijkt huiswaarts zullen zijn gegaan.
Besproken werd o.a. het kerkelijk religieus mysteriespel, waar het cosmisch drama van de goddelijke incarnatie (‘En het woord is vlees geworden’) zowel auteurs als spelers inspireerde. Dit mysteriespel werd gespeeld in of nabij de St Jacobskerk, bij kaarslicht en wierook. Voarts de mirakelspelen (wonderen van de Godheid, Deus ex machina, van O.L. Vrouwe, van engelen en heiligen). Spreker noemde enige ‘abele spelen’, die tot nu toe bewaard zijn: Gloriant, Esmoreit, Lanseloet en ook Elckerlyk. In de derde plaats de klucht.
Kerk en toneel brachten geestelijkheid, gilden en broederschappen samen. De Kruisdag, de 2de mei, vierden zij allen op grootse wijze. De graven van Holland waren met hun gevolg daarbij tegenwoordig.
Met deze spelen en de daarop gevolgde optochten waren de schilders van die tijden nauw verbonden. Spreker noemde o.a. de grote invloed van Hyronimus Bosch (1460-1516) op de enscenering, op de decors, de klederdrachten.
Lang vóór het toneel in òns land bete kenis kreeg, beleefden de Zuidelijke Ne der landen reeds een glanstijd.
Eerst in de 17de eeuw waren er in Den Haag en Scheveningen drie Rederijkers kamers met bloemen (korenbloem, laurier) als embleem en met veelzeggende deviezen: ‘Laat varen de droefheid’, ‘Met geneugte’ en ‘Wij vissen met geneugte’.
Deze kwamen echter los van de kerkelijke invloed te staan en werden beschouwd als broeinesten voor ketterijen en politiek gekuip. De overheid ging over tot opheffing van op de zwarte lijst staande rederijkerskamers. Deze doken echter weer op, verenigden zich onder de lieflijke, onschuldige naam van ‘de Madelieven’, vermoedelijk om de schout en zijn rakkers zand in de ogen te strooien.
Na de reformatie was er in den lande geen eenheid meer. Er waren toen drie groepen: het calvinisme, met de in dogma's verstarde kerkeraden, die sterk antitoneel waren, met daarnaast de Oranjevorsten en het patriciaat - in het bijzonder de Amsterdamse patriciërs -, die het toneel, zij het dan elk op hun manier, in bescherming namen en voort-hielpen.
In 1611 trad voor de eerste maal een Nederlandse comediantentroep op. Maar in het internationale, wereldse dorp Den Haag kwamen op uitnodiging van de Oranje's vooral Engelse en Franse toneelgezelschappen met hun vreemdtalig toneel, dat voor den Haag van die tijden onmisbaar was, hoewel het calvinistisch getinte Hof van Holland, als het daartoe de kans zag, door uitvaardiging van verboden probeerde een einde te maken aan het schandelijke toneelspel.
De grootste figuur, welke Nederland op toneelgebied ooit heeft gekend, is volgens Van Eysselsteijn: Jean Baptiste Forneberg, ‘de man met de vaardige antwoorden’, die ook in het buitenland als toneeldirecteur en toneelspeler heeft geschitterd, samen met zijn engelachtige dochters’, die aan grote bevalligheid een niet minder grote Hollandse schranderheid paarden en allen een goede echtgenoot wisten te winnen, zij het dan, dat zij pas ‘na berouw voor de kerkeraad te hebben betuigd’, voor haar lichtzinnigheid op de planken, in de echt konden worden verbonden.
Deze Forneberg, die de eerste Haagse schouwburg deed verrijzen op de hoek van Denneweg en Hooistraat, trok zich als een door het toneel rijk geworden man in 1681 terug en stierf, door velen gëeerd, in 1697.
Lodewijk Napoleon liet door Bilderdijk een rapport samenstellen over de mogelijkheden het Nederlands toneel tot opleving te brengen. De tacticus Bilderdijk spaarde de kool en de geit en wist het te bestaan een vernieuwing van het Haagse toneel te zien in een navolging van Racine en Corneille en hun werken, maar zweeg Molière en de Engelse toneelschrijver Shakespeare dood.
Op 30 april 1804 werd voor het eerst gespeeld in de Haagse schouwburg op het Korte Voorhout, ondergebracht in de stadhouderlijke stallen. Opgevoerd werd ‘Semiramis’ van Voltaire.
Na 1835, teen niet minder dan 15 directies achtereenvolgens de Haagse schouwburg ‘leidden’ en men zich niet schaamde om daar grof variété, banale opvoeringen, en zelfs dressuurnummers ten beste te geven, beleefde men wel de donkerste tijden.
Van 1876-1901 bespeelde het Ned. toneel uit Amsterdam de Haagse schouwburg. Maar het bleef misère tot 1915. Dat jaar kwam Willem Royaards met de bekende Berlijnse regisseur Max Reinhardt; Nederlandse kunstenaars, o.a. de schilder Richard Nicolaas Roland Hoist, werden ingeschakeld, precies als enige eeuwen te voren.
Van Eysselsteyn stond uitvoerig stil bij het toneel van die jaren. Hij bracht een eresaluut aan vele grote figuren van het Nederlandse toneel. Hij noemde vele namen van hen, die eens met het spelen van hun rollen uitstekend toneel hebben gebracht. Hij roemde Cor van der Lugt Melsert, die zich zoveel moeite heeft getroost het Nederlands toneelstuk een goede kans te geven.
Het Hofstadtoneel, het Rotterdams toneel, Residentietoneel (Dirk Verbeek en Johan de Meester) hadden allen zijn belangstelling. En ook de oorlogsjaren toen o.a. ‘Lucifer’ werd opgevoerd, waarin het publiek - en niet ten onrechte - het protest voelde tegen het nationaal-socialistisch bewind.
Den Haag verloor drie schouwburgen en kreeg er tot heden niets voor terug. Eén schouwburg met 800 zitplaatsen voor een stad van een half miljoen inwoners. En vergelijk daarmee Praag met een miljoen zielen en... 22 theaters.
Van 1947 af zien we dan Cees Laseur met de Haagse Comedie, Laseur die buitenlandse talenten aantrok, die het peil van zijn programma aanmerkelijk verhoogde en daarmee ook het peil van de schouwburgbezoekers zag stijgen.
In den Haag en in ons land is er goede, zeer goede toneelspeelkunst, maar - aldus van Eysselsteijn - de toneelschrijvers komen er wel erg kaal af. En het typerende en tragische is, dat geen der toneelspelers zich daarover druk schijnt te maken.
Met een langdurig handgeklap toonden de aanwezigen hun grote ingenomenheid met deze boeiende tekening van de geschiedenis van het Haagse toneel.