‘De stoep’
De Nederlandse generatie op de Antillen, ook wel de generatie van ‘De Stoep’ geheten, overschaduwt de patriarchate, idyllische tijd, waaraan De Pool zijn hart had verpand.
De komst van de olieraffinaderijen bracht vele Nederlanders naar de eilanden, niet alleen oliepersoneel, maar ook veel ambtenaren, die de zich steeds aan belangrijkheid toenemende corpsen moesten aanvullen. ‘De Stoep’ was een blad, dat in de oorlogsjaren, toen er geen contact meer was met het moederland, de Nederlandse letterkundigen in de ‘verstrooiïng’ tot uitlaat diende.
Van deze groep noemt Debrot de bekende dichterarts, dr. Ch. J. Engels, die ook de muziek en de schilderkunst beoefent. Voorts de mede-oprichter van ‘De Stoep’, Frits van der Molen, H. de Wit, Wim van Nuland, pseudoniem voor pater Mohlmann O.P., Johan van de Walle en aan de periferie: Eduard Elias (Praetvaer van Elvesier en Hendrik Hagenaar van ‘Het Vaderland’), alsmede dr. Johan Hartog.
De Stoep vertegenwoordigt drie groepen: de Nederlandse letterkundigen, personen met een hoog gemiddeld peil, weinig hoogtepunten en nog minder verrassingen; dan de surrealistische groep, ook wel de experimentelen genoemd, bestaande uit Antillianen en ‘gecreoliseerden’ Luc Tournier, pseudoniem van dr. Engels, Charles Corsen, de kleinzoon van de hierboven genoemde J.S. Corsen, Tip Marugg, Oda Blinder, pseudoniem van Yolanda Corsen, zuster van Charles. Zij wekt herinneringen aan Hélène Swarth.
De derde groep der Stoep-schrijvers noemt Debrot de realisten, tot wie hij ook rekent de al eerder genoemde pater Möhlmann en Hendrik de Wit (een naam, die de laatste maanden in het middelpunt van Antilliaanse en Nederlandse belangstelling stond).