Belgisch talenprobleem en de overheid
Een onzer leden zond ons een nummer van het Tijdschrift voor Overheidsadministratie, waarin een artikel van dr. U. van der Molen was opgenomen over het talenprobleem in België in verband met de openbare besturen. In een kort geschiedkundig overzicht van de taalwetgeving in bestuurszaken sedert 1830 noemt dr. Van der Molen de wet van 31 juli 1921, die een nieuwe stap was in de richting van de taalgelijkheid, in de omgang tussen rijksambtenaren en particulieren in de vier Vlaamse provincies en de arrondissementen Brussel en Leuven; voorts gold deze wet nà 1921 voor het gehele land en alle werkzaamheden van de openbare besturen.
De wet van 28 juni 1932 steunde op het beginsel van de eentaligheid van de Vlaamse en Waalse gebiedsdelen, met bij-zondere regelingen voor de Brusselse agglomerate.
Vervolgens bespreekt de schrijver de werkingssfeer van deze wet, de afbakening van de taalstreken, verschillende taalregelingen, o.a. voor de Vlaamse en Waalse streken, voor de Duitstalige gemeenten van de kantons Eupen, Malmedy en Sint-Vith, voor de gewestelijke en plaatselijke besturen gevestigd in de Brusselse agglomeratie, voor de centrale en de daarmee gelijkgestelde besturen, voor het Rekenhof en bijzondere regelingen voor het opstellen van de technische verslagen.
Het artikel bevat dan ten slotte nog een paragraaf over de vrijwaring van de verkregen rechten en de bewaking van een juiste toepassing van de taal wet, opgedragen aan een bij de wet ingestelde vaste commissie.
Dr. van der Molen hoopt, dat bij een herziening van deze wet, welke nl. in het verschiet ligt, het vraagstuk van de taalgrensafbakening en van het taalgebruik in de Brusselse agglomeratie op een voor de Vlamingen aanvaardbare wijze zal worden opgelost.
Tot zover dr. van der Molen.
Voor degenen, die uit een kort en overzichtelijk artikel zich een beeld willen vormen van de in België zo uiterst belangrijke aangelegenheid, is de bijdrage van dr. van der Molen zeker van belang.