Het vraagstuk der twee talen in België
Memorandum van het Comité voor Cultuurverspreiding
Het technische comité van het in 1946 te Antwerpen gestichte Comité voor Cultuurverspreiding in België, waarin vertegenwoordigd zijn de leiding van de drie Vlaamse cultuurfondsen (Willemsfonds, Davidsfonds en Vermeylenfonds) en de leiding van de Lodewijk de Raet-stichting, heeft een Memorandum opgesteld, gericht aan de Eerste minister en de ministers van Binnenlandse Zaken en van Openbaar Onderwijs, teneinde deze gezagdragers ‘in kennis te stellen van de verwachtingen, welke de Vlaamse bevolking koestert, nu er andermaal sprake van is het gebruik van 's lands talen in sommige openbare sectoren te regelen.’
Het Algemeen Nederlands Verbond, dat van de aanvang af heeft mede gestreden voor de rechten van de Vlaamse taal in België en dat altijd nauwe betrekkingen heeft onderhouden met de evengenoemde cultuurfondsen, heeft met belangstelling kennis genomen van dit Memorandum, waaruit voor onze lezers, van wie verwacht mag worden, dat ook zij het streven der Vlamingen, om tot een rechtvaardige regeling in het taalgebruik te komen, van ganser harte steunen, de voornaamste punten hier worden overgenomen.
Het technisch comité - bovengenoemd - richt zich tot de ministers in een inleidend woord, waarbij de verwachting wordt uitgesproken, dat een eind moge komen aan het bestrijden van abnormale taaltoestanden, waaraan onnodig zoveel kostelijke energie werd verspeeld, een strijd, welke dikwijls de gemoederen opzweepte en de onderlinge verstandhouding schaadde.
Het comité hoopt, dat het huidige geslacht de kans zal waarnemen om, met kennis van zaken, de grondslagen te leggen voor een duurzame oplossing van het taalvraagstuk.
In het technisch comité namen zitting de heren Lode Baekelmans (Ver. v. Vlaamse letterkundigen), Prof. dr Hans van Werveke (Willemsfonds), Edward Amter (Davidsfonds), Achilles Mussche (Vermeylenfonds), Prof. dr Max Lamberty (Lodewijk de Raetstichting), Prof. dr Edgar Blancquart (Adm. inspecteur van de Rijksuniversiteit te Gent) en Ger Schmook (bestuurder van de Koninklijke Vlaamse Academie voor taal en letterkunde).
Het technische comité, dat meent te weten, dat de Regering van plan is binnenkort wetsontwerpen aan de Kamers voor te leggen, welke betrekking hebben op:
a. | de taalgrens, |
b. | de Brusselse agglomeratie, |
c. | de centrale administratie, en |
d. | het onderwijs van laag tot hoog, |
trachtte ook voor deze vier punten doelmatig en snel een oplossing te vinden.
Daarnaast blijft dan nog heel wat te regelen, maar daarop zal binnen korte tijd worden teruggekomen.
Uit de vele in dit memorandum naar voren gebrachte wensen, die enkele kolommen in Neerlandia zouden vullen, noemen we:
aanpassing van de administratieve en gerechtelijke grenzen aan de taalgrens, hierbij steunend op de taalgrenskaart, zoals die met eenparigheid van stemmen werd aanvaard door het Centrum van Onderzoek voor de nationale oplossing van de maatschappelijke en rechtskundige vraagstukken in de Vlaamse en Waalse gewesten van het land;
toepassing van dezelfde taalregeling voor al de plaatsen, zo benoorden als bezuiden de taalgrens, dus Nederlands in het Vlaamse land en Frans in het Waalse;
gebruik van de streektaal als de onbetwiste voertaal voor het onderwijs in alle vakken;
weigeren van subsidies aan instellingen van lager en middelbaar onderwijs, indien in dezelfde instelling of in hetzelfde gebouwencomplex en toegankelijk voor de kinderen van de streek, onderwijs wordt gegeven in een andere taal dan de streektaal als voertaal;
in de Brusselse agglomeratie geen reglementering van het taalgebruik door de gemeenten, maar bij de wet;
oprichting van een voldoend aantal Nederlandse klassen en herziening van de eisen betreffende het minimum aantal leerlingen voor die klassen, verbod van vereniging van twee leerjaren in één klas, uitbreiding van de bevoegdheden van de taalinspectie;
overeenstemming tussen regelingen voor het taalgebruik van de rijksadministratie met alle diensten van het provinciaal bestuur;
beperking van de betekenis van toekomstige talentellingen tot de statistisch-wetenschappelijke en dus definitieve vastlegging van de reeds aangenomen taalgrens, welke geen uitbreiding van de Brusselse agglomeratie toelaat;
toepassing van het beginsel van nietigheid op elke akte opgesteld in strijd met de wettelijke bepalingen, die het taalgebruik in België regelen en toepassing van intrekking van alle subsidies op de instellingen, welke in overtreding met de taalwetten worden bevonden, met ingang van het begrotingsjaar, waarin de overtreding wordt vastgesteld.