Lezing te Brussel van Dr H.G.W. van der Wielen over de Friese beweging
Voor de afdelingen West-Vlaanderen, Brussel en Oost-Vlaanderen hield Dr H.G.W. van der Wielen, stichter en leider van het Nederlandse Volkshogeschoolwerk en lid van de Friese Cultuurraad, onderscheidenlijk op 14, 15 en 16 December, te Brugge, Brussel en Gent een uiterst belangwekkende lezing over de Friese Beweging.
Na in een bevattelijke vorm de geschiedenis van het Friese volk te hebben geschetst, van de Romeinse tijd tot heden, en daarbij terloops te hebben gewezen op tal van geografische, historische en ethnologische verschijnselen, die bepalend zijn geweest voor het ontstaan en de ontwikkeling van het Friese besef van eigenwaarde, kwam spreker tot de verhoudingen van Friesland met het Koninkrijk Holland, dat na de tijd van Napoleon ontstond. In de nieuwe Nederlandse grondwet werd de gewestelijke zelfstandigheid beknot en op sterke centralisatie aangestuurd.
In 1932 werd Friesland door de afsluitdijk in de Zuiderzee, met Holland verbonden, gedurende de oorlogsjaren 1940-'45 nam het isolement weer sterk toe. Na de bevrijding openbaarde zich zowel politiek, cultureel als sociaal, een drang naar grotere zelfstandigheid, naar decentralisatie van het overheidsapparaat en naar zelfwerkzaamheid op sociaal en cultureel terrein.
Handelend over de geschiedenis van de Friese taal en de strijd, die voor haar behoud wordt gevoerd, herinnerde Dr van der Wielen eraan, dat het Fries eens gesproken werd van de monding van de Rijn af tot aan de grenzen van Denemarken. Doch door het geweld van de zee en de stormen werden de Friese landen op de duur door diepe zeeboezems gescheiden, vooral na 1100.
Geleidelijk ging het Fries, als taal, buiten Friesland verloren. Als dialect is het echter nog blijven bestaan ten Zuiden van de Deense grens, waar het door een groep van 15.000 zielen nog in ere wordt gehouden (in Noord-Friesland en op de Noordfriese eilanden), in het afgesloten Katholieke Oostfriese Saterland, waar het nog door 7000 zielen wordt gesproken eri het opnieuw bewoonde Helgoland.
In Friesland zelf wist de volkstaal zich echter te handhaven. Zij wordt thans, in Nederland, nog door ongeveer 300.000 mensen gesproken, een bijna even groot aantal als de Zweeds sprekende minderheid in Finland.
Als hoger beschaafde vorm kende zij een grote opleving door de Friese volksdichter Gijsbert Japicx van Bolsward (1603-1666), een tijdgenoot van Joost van Vondel, die haar voor de eerste maal weer in een lenige, muzikale vorm in zijn poëzie gebruikte.
Na die tijd heeft het Fries zich steeds bewuster ontwikkeld. In 1827 werd het Friese genootschap voor Geschiedenis, Archeologie en Taalkunde opgericht; in 1829 volgde de vertaling van een aantal werken van Shakespeare in het Fries; in 1844 werd door Harmen Sytstra en Tiede Dykstra, als tegenhanger van het veel deftiger Fries genootschap, het Selskip foar Fryske Tael en Skriftekennisse opgericht.
Later kwam een reeks van Friese figuren naar voren in de strijd om een Fries Friesland, waaronder de dichter-schrijver Dr E. Halbertsma uit Grouw, de man van het Friese lied, van de ‘Rimen en Teltjens’, Pieter Jelles Troelstra, de leider van het Nederlandse socialisme en Fries dichter, en in later jaren de taalkundigen Prof. Dr Pieter Sipma, Dr Obe Postma, Dr Weemkes, enz.
Het waren hoofdzakelijk twee bewegingen die tot het ontstaan van een invloedrijke Friese Beweging hebben geleid: de Jong-Fryske Mienskip, een organisatie van jonge Friezen, die vooral een taalkundige en literaire bedrijvigheid aan de dag legde, en het Kristelik Frysk Selskip (later ook het Rooms Frysk Boun), die zich ver buiten het terrein van de letterkunde begaven en zich tot taak stelden alle gebieden des levens te doordringen van een Friese en Christelijke zin.
Spreker wees er vervolgens op hoe de Beweging, na de tweede Wereldoorlog het Nederlandse politieke leven sterk ging beïnvloeden. Zo werd door de Friese Staten, welke het Friese culturele leven zeer krachtig steunden, een commissie aangesteld ter bestudering van de decentralisatieproblemen, die een gedegen rapport aan de Staten uitbracht. Het Fries werd als officiële taal in de Statenvergadering en in de vergaderingen van tal van gemeentebesturen toegelaten en in vele plaatsen werd op de plaats- en straatnaamborden het Fries naast het Nederlands aangebracht.
Dr van der Wielen besloot zijn leerrijke uiteenzetting met een overzicht van de voornaamste punten welke in 1945 in het program van de Friese Beweging werden opgenomen. Daarin wordt namelijk gezegd dat de verplichtingen, die samenhangen met de verbondenheid aan het Rijk onvoorwaardelijk worden erkend, en dat een krachtig landsbestuur, gesteund op de volksgemeenschap, alleen mogelijk is, indien wordt uitgegaan van het eigen wezen, zoals dit in taal en zeden, in de economische bouw van de onderdelen tot uiting komt. Op deze grondslagen wordt voor Friesland, als samenstellend deel van het Rijk, de mogelijkheid en de ruimte geëist om zijn roeping op geestelijk en stoffelijk gebied ten opzichte van de Friezen en het Rijk na te komen.
In het cultureel rapport wordt de culturele autonomie voor Friesland gevraagd en er op aangedrongen dat de Friese overheden zullen toezien op alle cultuuruitingen, zonder dat de vrijheid van het cultuur- en verenigingsleven worde aangetast.
Het is de taak van de Friese cultuurraad de band met de algemeen Nederlandse cultuurraad aan te houden en er voor te zorgen, dat andere culturen in Friesland bekend worden en meehelpen aan de ontwikkeling van de Friese cultuur.
Bovendien wordt het wenselijk geacht een officiële commissie in het leven te roepen die alle vraagstukken zal onderzoeken, welke samenhangen met het behoud en de versterking van de volkskracht. Die commissie moet het recht hebben ook vragen van bevolkingspolitiek en economie te bestuderen en met voorstellen dienaangaande bij Frieslands Staten te komen.
Ideële en individuële eigenschappen zijn een essentiëel bestanddeel van het Friese karakter. Daardoor ontstaat een intens gevoelsleven, hetgeen volgens spreker verklaart, hoe tal van Friese figuren een rol van betekenis hebben gespeeld in het politieke leven in Nederland. Hij moge volstaan met onder de velen. P.J. Troelstra, prof. Banning, prof. Hannema, prof. Titus Brandsma en prof. Van der Meer te noemen.
De kinderen van dit stoere en werkzame volk hebben zich vaak buiten de eigen grenzen en die van het Rijk, een bestaansmogelijkheid moeten verzekeren. Overigens komen zeer vele emigranten, die naar Australië of Nieuw-Zeeland en vooral die naar Canada uitwijken, uit Friese provincies.