Dr. Leo Delfos,
Het avontuur van de Liebaards
De 11de Juli 1952 wordt feestelijk herdacht, hoe 650 jaar geleden de Vlamingen het Franse leger in de Guldensporenslag bij Kortrijk versloegen en zo paal en perk stelden aan de veroveringspolitiek van de Franse koning Filips IV de Schone. Juist op tijd verscheen het bovengenoemd boek, dat dit avontuur van de Liebaards, zoals de Vlamingen naar de leeuw of liebaard op hun wapen genoemd werden, beschreef. Dank zij nieuw bronnenonderzoek geeft de schrijver op verschillende plaatsen een nieuw en juister beeld van de gebeurtenissen.
In het begin van het boek worden de pogingen van de Franse koning beschreven, om het Vlaamse graafschap, dat in naam bij Frankrijk behoorde, maar in werkelijkheid een tamelijk zelfstandige positie innam, bij het Franse koninkrijk in te lijven. Strijd tussen de Franse koning en de Vlaamse graaf Gwijde was dan ook niet te vermijden. De schrijver legt er hier de nadruk op, dat de voorstelling, alsof de meeste Vlaamse edelen voor de koning partij kozen onjuist is; de meeste Vlaamse edelen bleven trouw aan hun graaf en aan Vlaanderen.
Aanvankelijk was er geen haat in Vlaanderen tegen Frankrijk. Er werd onderling een levendige handel gedreven; Vlaamse en andere studenten studeerden aan de Parijse universiteit. Vele Vlaamse edelen waren verwant aan de Franse adel. Toen de Franse troepen echter Vlaanderen binnenvielen en herhaaldelijk de dorpen en gehuchten plat brandden, ontstond er een bittere stemming. Een tijdgenoot klaagde:
‘Vlaanderen wordt verwoest, talloze vlekken door het vuur vernield. Overal wordt er gemoord. Bellona waart alom.’
De strijd scheen voor Vlaanderen verloren; Rijsel capituleerde en zelfs Brugge ging verloren. De Franse koning verklaarde in 1298 Brugge reeds voor eeuwig onafscheidbaar met Frankrijk verbonden; hij noemde Gwijde nog slechts de voormalige graaf van Vlaanderen. Vele Vlamingen bleven echter hopen op een betere toekomst en een geestelijke gaf uiting aan hun gevoelens, toen hij schreef:
‘Frankrijk juicht, maar nog is 't einde niet beslist. Het lot wisselt zo snel! Wie gisteren nog loech, gaat wenen, en hij die 's avonds was bedrukt, wordt 's ochtends opgebeurd’.
De toekomst zag er echter donker uit; graaf Gwijde en twintig edelen begaven zich naar Frankrijk, om de uitspraak van de koning te vernemen over het toekomstig lot van Vlaanderen. Heel Kroon-Vlaanderen was bezet door de Fransen; Rijks-Vlaanderen, dat bij het Duitse Rijk behoorde, werd het toevluchtsoord van de vele Liebaards, die voor de Fransen waren weggevlucht. Het is te begrijpen, dat toen een Vlaamse magister klaagde over het lot van zijn land:
‘Vlaanderen, dat zo lang voor wind en stroom mocht varen, thans door de storm onttakeld, giert als een stuurloos schip.
Vlaanderen, dat voorheen in weidse luister praalde, is neergestort, in diepe gronden neergezonken.
Vlaanderen, dat steeds heersen mocht, is als een smekeling gaan knielen in het slijk. O al te droeve val en ondergang!
Toch blijft er ons een vaste hoop, dat het weer op zal staan en troost mag vinden. Moge ieder bij onze beê zijn Amen voegen!’
In 1301 bracht de Franse koning een plechtig bezoek aan Vlaanderen; in Brugge werd het echter geen ‘blijde inkomste’. Het volk, dat in dichte rijen langs de straten en op de markt stond, keek onbewogen naar de vorst; geen enkele toejuiching werd gehoord. Na het vertrek van de koning kwam het hier al spoedig tot ongeregeldheden; het volk klaagde, dat de leden van de stadsregering hun feestgewaden met geld uit de stadskas lieten betalen. Wel trad de regering krachtig op en zette Pieter de Coninck en andere woordvoerders van de ontevredenen in het Steen gevangen, maar de burgers drongen deze gevangenis binnen en bevrijdden De Coninck en zijn medegevangenen.
De Franse landvoogd van Vlaanderen besloot de ‘Steenbrekers’ te straffen, maar hij kon Brugge pas binnentrekken, toen alle Bruggelingen, die zich bedreigd gevoelden, de stad verlaten hadden. Om alle verzet in de toekomst onmogelijk te maken, beval hij de torens en poorten te slopen, de grachten te dempen en een koningsburcht te bouwen bij het Minnewater.
De verbittering tegen de Fransen nam echter toe en in de winter van 1301 op 1302 begonnen twee zoons van de graaf, Jan van Namen en Gwijde de Jonge, met hun neef Willem van Gulik, proost van Maastricht, de opstand voor te bereiden. Eerder echter, dan zij bedoeld hadden, kwam het tot openlijk verzet.
Pieter de Coninck, die heimelijk in Brugge was teruggekeerd, zette het volk op tegen de werklieden van de landvoogd, die de wallen sloopten; de werklieden moesten hun werk staken, de aanhangers van de landvoogd vluchtten de stad uit en Willem van Gulik werd uitgeroepen tot ruwaard, om in naam van graaf Gwijde het land te besturen. Toen de landvoogd echter met een leger naderde, moesten De Coninck en zijn aanhangers opnieuw de stad ontvluchten; talrijke Liebaards weken nu uit naar Damme en naar andere plaatsen aan de oevers van het Zwin.
De landvoogd trok Brugge binnen met een veel grotere krijgsmacht, dan hij aanvankelijk aangekondigd had; de burgers meenden dan ook, dat hij bloedig wraak wilde nemen en zij zonden heimelijk boden naar hun uitgeweken stadgenoten, om hen toch bij te staan. Dezen vreesden, dat hun achtergebleven vrienden en huisgenoten vermoord zouden worden en zij besloten de Franse bezetting in de vroege morgen te overvallen. Toen de uitgewekenen de stad binnendrongen, namen de achtergebleven burgers deel aan de strijd en de Franse bezetting vluchtte met achterlating van 120 doden en 100 gevangenen uit de stad.
Na deze overval op het Franse garnizoen te Brugge, die later de Brugse Metten genoemd werd, maakten de Liebaards zich meester van bijna geheel Vlaanderen; zij belegerden de weinige burchten, waar de Fransen nog tegenstand boden.
De Franse koning wilde de Brugse Metten wreken en weer trok een Frans leger Vlaanderen binnen, allereerst om de burcht te Kortrijk te ontzetten; hier werd de 11de Juli 1302 de slag geleverd, die als de Guldensporenslag bekend is gebleven. Enkele schetsen in het boek geven een overzicht van de verschillende phasen van de strijd. Vooral de Zeeuwse edelman Jan van Renesse, die veel ervaring had als krijgsman, en Wil-