** 'n MAN
Op 6 April a.s. zal het 300 jaar geleden zijn dat Jan van Riebeeck met slechts een paar schepen - in totaal drie, waaronder een jacht - in de Tafelbaai landde om daar zijn opdracht te vervullen, die ‘Heeren Zeventien’ hem hadden gegeven.
De bedoeling was, aan ‘De Kaap’ een verversingsplaats te hebben, waar de zeeman gezond voedsel en goed drinkwater kon verkrijgen.
Dit was te meer nodig, nu Sint Helena in de toekomst als aanloopplaats wel zou moeten worden afgestaan aan Engeland, wat dan ook in 1673 gebeurd is.
De taak, die de jonge ‘commandeur’ op zich genomen had, was voor iemand, die 24 jaar oud is, buitengewoon zwaar.
Dat was arbeid voor 'n man.
En - mannen had de Nederlandse stam toen blijkbaar meer dan in andere tijdvakken der geschiedenis, het onze misschien helaas ingesloten.
* * *
Wellicht vindt men dit oordeel wat hard. Het is mogelijk. Maar in ieder geval heeft Nederland in de dagen van de ‘gouden eeuw’ mannen voortgebracht, die ‘hun man stonden’ en van aanpakken wisten.
Busken Huet spreekt er van in zijn, hoewel verouderde, nog altijd lezenswaardige beschavingsgeschiedenis ‘Het land van Rembrandt’. Hij wijst er op, hoe juist in en door de Nederlandse handel stoere mensen zijn gevormd met harde karaktereigenschappen, die Nederland toen nodig had.
Heeft de Compagnie (d.i. de Oostindische natuurlijk) omstreeks 1650 iemand nodig, geschikt om aan de Kaap, waar niets dan Hottentotten wonen, en nog door geen ander europeesch volk een station is opgerigt, zulk een station voor haar te gaan vestigen, aanstonds vindt zij het verlangde in Jan van Riebeeck, scheeps-chirurg van zijn ambacht, maar, ofschoon nog jong, een beproefd zeereiziger, in Azië thuis of het Nederland ware. Hij is een klein kereltje, opvliegend, kordaat, met eene ijzeren gezondheid. Tien jaren staat hij aan het hoofd der wordende volkplanting, en spreidt, naast tien gebreken, minstens twaalf deugden ten toon.
* * *
Het ligt niet in ons bedoelen een relaas te geven van de geschiedenis van de landing van Jan van Riebeeck op de zuidkust van Afrika. In tijdschrift, krant en boek zal het publiek wel volledig worden ingelicht. Iedereen zal straks wel weten wie Van Riebeeck was en wat hij deed. Dat is goed. En het verheugt ons uitermate, dat met een sterke aanbeveling van Zijne Excellentie, de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen in de Nederlandse scholen een les gewijd zal worden aan dit historisch feit. Ook de jeugd van Nederland moet hiervan op de hoogte zijn. En wij menen, dat het een belangrijke taak is van hen, die aan die jeugd onderwijs geven, dat zo te doen, dat, zonder overdrijving en zonder hinderlijk patriottisme, de 24-jarige commandeur, die een moeilijke taak te vervullen had, getekend wordt als 'n man, die wist, wat hij wilde en alle moeilijkheden en bezwaren ten spijt, rustig streefde naar dat doel, zonder meer.
Wij gaan evenmin na, of naar de maatstaven van onze tijd Van Riebeeck in alle opzichten wel deed, wat wij menen, dat hij gedaan zou moeten hebben.
Wij willen hem zien, zoals hij is, in zijn tijd, in zijn milieu, en wij willen hem slechts meten met de maat, die men hem toen aanlegde en die toen ook algemeen aangelegd werd.
Wij willen in hem eren de man-van-de-daad, die opgewassen is gebleken tegen bijna onoverkomelijke moeilijkheden, bezwaren, tegenwerking en tegenkanting.
Onze jonge mensen moeten hem zo leren kennen, als een levend voorbeeld, en bij ons ouderen kan de herinnering aan hem en aan vele anderen in zijn dagen een heimwee oproepen, dat vraagt naar ‘mannen’.
Het schijnt ons toe, dat wij thans daar niet ruimschoots over kunnen beschikken. Wij hebben knappe mensen, grote geleerden, bekwame vaklieden, niet onvermaarde