aan de Kaap steeds geringer, want de mensen begonnen zich alleen op het fokken van vee toe te leggen; hun behoeften waren gering, zodat ze slechts een- of tweemaal per jaar naar de Kaap gingen. In dit isolement begonnen ze een eigen levensbeschouwing te vormen, een eigen wijze van leven er op na te houden en bovenal een eigen taal te ontwikkelen. Ze waren eenvoudige boerenlieden, wier vaders of grootvaders in Nederland hun eigen dialect gesproken hadden en daarmee naar de Kaap gegaan waren. Daar aangekomen, kwamen ze in contact met zeelieden, met ingevoerde slaven en met inboorlingen, die geen Nederlands verstonden. Het gevolg was, dat het moeilijke Nederlands spoedig in de mond van deze mensen al zijn verbuigingen en vervoegingen begon te verliezen en daarmee was de Afrikaanse taalvorm geboren. Het Afrikaans heeft zijn Nederlandse afkomst nooit verloochend, het is slechts Nederlands in een andere vorm en het keert nog steeds naar het Nederlands terug om zijn woordenschat te verrijken.
De Nederlandse voorvaders hadden echter nog iets anders meegebracht, waarmee de Afrikaanse trekboer onversaagd het binnenland introk, nl. de Statenvertaling van de Bijbel. De Bijbel was het enige dat hij las; de Bijbel was het boek, dat hem het vertrouwen schonk om alle gevaren te trotseren en te overwinnen.
Aan de Kaap werkten echter de Nederlandse ambtenaren ook onbewust mede aan de opbouw van het Afrikaanse volk, maar op een heel andere wijze. De volksplanting moest nu eenmaal bestuurd worden en om dat te doen was een regeringsvorm nodig. De Oost-Indische Compagnie had voor het bestuur van zijn koloniën een bestuursvorm ontworpen, welke aan die van de provincie Holland ontleend was. Zo vond men aan de Kaap landdrosten, heemraden, baljuws, enz. Hoe diep deze regeringsvorm zich bij het Afrikaanse volk ingeburgerd heeft, bewijst het feit, dat in de latere Boerenrepublieken het stelsel van plaatselijk bestuur precies hetzelfde was als dat van de Oost-Indische Compagnie. Het oud-vaderlandse recht werd bij de rechtspleging gebruikt en, ofschoon het later in Nederland vervangen werd, is het tot heden toe het recht in Zuid-Afrika gebleven, behoudens enkele wijzigingen.
Het spreekt vanzelf, dat er in die volksplanting nog geen sprake kon zijn van een zelfstandige cultuur, maar toch hebben de eerste Nederlanders aan de Kaap ook hun bijdrage geleverd voor de toekomstige Afrikaanse cultuur. Er moesten ook huizen gebouwd worden en toen werd de Nederlandse bouwstijl van de zeventiende en achttiende eeuw met enkele wijzigingen aan de Kaap toegepast. Thans nog worden de stevige woningen in de omgeving van de Kaap, Stellenbosch en Paarl door iedereen bewonderd en overal in Zuid-Afrika nagevolgd.
De Nederlandse invloed in dit tijdperk kan het best gekarakteriseerd worden door één woord, nl. ‘opbouwen’. De Nederlanders vonden niets aan de Kaap, maar door toewijding en noeste ijver hebben ze daar een volksplanting opgebouwd, die nu nog, ondanks een meer dan honderdjarige Britse overheersing, zijn Nederlandse karakter - zij het dan ook in de Afrikaanse vorm - niet verloochenen wil. Dat is inderdaad een bewijs, hoe hecht en stevig de door de Nederlanders gelegde grondslag was.
De Nederlanders waren echter met hun taak van opbouwen nog niet eens helemaal gereed, toen de Britse veroveraar kwam en de Kaap ‘onder Holland uitbeskerm het’, zoals men in het Afrikaans nog placht te zeggen. In 1795, nadat een Frans leger Nederland binnengetrokken was, ging een Engelse vloot naar de Kaap en eiste het land op in naam van de Prins van Oranje. De Afrikaners vochten dapper mee met de Nederlandse troepen, maar de overmacht was te groot en de gouverneur werd tot de overgave gedwongen. Bij de vrede van Amiens in 1802 werd de Kaap aan de Bataafsche Republiek teruggegeven. Kommissaris Uytenhage en Gouverneur Janssens gingen daarheen om het bestuur op nieuwe voet te vestigen en alles scheen er op te duiden, dat de Kaap onder Nederlands bestuur opnieuw tot bloei zou geraken, maar in 1806 kwam het land weer onder Engels bewind.
De politieke banden tussen Nederland en Zuid-Afrika werden verbroken en in 1824 volgden, op aandrang van de Engelsen, ook die met de kerk in het moederland. In Nederland ging de Jan-Salie-geest heersen, zodat men zich in het geheel niets aantrok van wat in Zuid-Afrika gebeurde en in Zuid-Afrika nam een deel der Afrikaners de Engelse nationaliteit aan. De overgrote meerderheid bleef echter zijn Nederlandse afkomst getrouw en, juist om aan de Engelse invloeden te ontkomen, begon de Groote trek in 1836. Hoe diep de Nederlandse traditie bij de voortrekkers ingeworteld was, blijkt uit het feit dat hun bestuur volkomen naar Nederlands model ingericht was. Toen ze later een republiek in Natal stichtten, was een van de eerste daden der regering om met Nederland aanraking te zoeken, maar voordat hieraan uitvoering gegeven kon worden, verscheen de Britse veroveraar weer op het toneel en moesten de trekkers weer de wijk nemen. In 1852 en 1854 gelukte het hun echter om met erkenning van Brittanje twee republieken, Transvaal en Vrijstaat, te stichten en in beide gevallen werden dadelijk politieke betrekkingen met Nederland aangeknoopt. Op verzoek van de Oranje Vrijstaat ontwierp de Koning der Nederlanden voor die republiek een vlag en een wapen. Daarin werd het volk aan zijn Nederlandse afkomst herinnerd.
De Afrikaners waren nu staatkundig vrij, maar van een veeboer kan men niet onmiddellijk een ambtenaar, een predikant, een leraar of een advocaat maken en hier begint nu de tweede fase van het Nederlandse aandeel in de opbouw van Zuid-Afrika, want deze ambten of posten werden meestal vervuld door mannen die uit Nederland kwamen. Hier kan herinnerd worden aan mannen als Groenendaal, de ontwerper van de Vrijstaatse grondwet, Hamelberg, de bekwaamste rechtsgeleerde van de Vrijstaat in de beginjaren, Ds Van de Wall en Ds Van Broekhuizen, die eigenlijk met het onderwijs in de Vrijstaat begonnen zijn, Ds Van den Hoff, de stichter van de Hervormde Kerk in Transvaal en Ds Postma, de stichter van de Gereformeerde Kerk in Zuid-Afrika.
De republieken hadden een bewogen geschiedenis, en, toen Transvaal in 1877 door Engeland geannexeerd werd, verwekte dit een heftige verontwaardiqing in Nederland. Nadat de Transvalers zich in 1881 weer vrijgevochten hadden, werd in Nederland de Nederlandsch Zuid-Afrikaansche Vereeniging gesticht om de betrekkingen tussen de twee stamverwante volken nauwer aan te halen. Nederlanders geaonnen weer naar Zuid-Afrika te emigreren, jonge Afrikaners kwamen naar Nederland om hun opleiding te genieten, verdragen