|
- | elkaar beter te leren kennen |
- | overleg en samenwerking te bevorderen |
- | van elkaar het goede te leren. |
|
5. | Het voeren van een actieve cultuurpolitiek in de zin van bovengemelde vier stellingen is plicht voor de staatoverheid, voor de plaatselijke en parastatale overheden, voor de kerkelijke en particuliere overheden. |
Vervolgens kwam de heer J. Kuypers, secretarisgeneraal bij het departement van Onderwijs en Schone Kunsten, aan het woord, die in enkele rake trekken de ernst van de gewijzigde, steeds scherper wordende internationale verhoudingen schetste, en de vraag stelde of Nederland en België wel terdege beseffen welke gevaren hen kunnen bedreigen, indien zij zich niet als een gesloten geheel in een geünifieerd of federalistisch Europa weten te handhaven. Dit geldt hoofdzakelijk voor onze cultuur, die wij als één der hoogste waarden beschouwen, en niet willen prijsgeven. Aan de opslorping door grote nabuurstaten is slechts te ontkomen door een versterking van het samenhorigheidsgevoel bij de volkeren van beide landen, en een gezamenlijk optreden voor het behoud van het gemeenschappelijk geestelijk erfgoed. Spreker wees herhaaldelijk op de noodzakelijkheid van nauwere, individuële contacten met Nederland, en het gebruik van de beschaafde omgangstaal.
In de Belgische ministeriële departementen is alles weliswaar nog niet in orde, wat de gelijkberechtiging van beide landstalen betreft, doch er is in de jongste twintig jaar, sedert de afkondiging der Taalwet van 1932, een enorme vooruitgang waar te nemen. Daarbij dient niet uit het oog te worden verloren dat persoonlijk initiatief ten slotte nog het beste middel is om de officiële diensten op hun verplichtingen inzake het Nederlands taalgebruik, en de eerbied voor onze cultuur, opmerkzaam te maken.
De cursussen werden 's anderdaags voortgezet met een lezing van dr Cl. Daenen, prefect van het athenaeum te Tienen, en voorzitter van de afdeling Leuven van het A.N.V., die vooral practische wenken gaf om tot de vernederlandsing van het Rijksbestuur bij te dragen, en o.m. een mondeling taalexamen voor al degenen die een Rijksbetrekking willen bekleden, noodzakelijk achtte. Spreker stelde het feit aan de kaak, dat talloze leraars nog in hun eigen dialect onderwijzen, en meende in dit verband te moeten voorstellen, dat de erkenning van het leraarsdiploma afhankelijk zou gemaakt worden van een stage, die de betrokkenen zouden moeten aanvaarden in het land, waarvan zij de taal zullen moeten onderwijzen.
Dr M. Grijpdonck, cultureel adviseur bij het provinciaal bestuur van Oost-Vlaanderen, sloot de reeks lezingen door een uiteenzetting over de vernederlandsing in en door het verenigingsleven. Zonder eigen Vlaamse persoonlijkheid prijs te geven, moet vanzelf, als een natuurlijk gegroeide aandrang, het nederlands- voelen en Nederlands-denken komen, die niet door officiële wetteksten en onderrichtingen kunnen aangekweekt worden. Het gezin, de jeugdbeweging en het verenigingsleven hebben hier een baanbrekende taak te vervullen. Vele ouders zijn, jammer genoeg, nog niet bij machte hun kinderen in een gezonde Nederlandse geest op te voeden, en de jeugdbewegingen leggen hiervoor nog niet de nodige geestdrift aan de dag. Er blijft het verenigingsleven, doch dit heeft behoefte aan een programma, steun en leiding, die door de openbare besturen zouden kunnen worden verstrekt. Aldus opgevat, is een vernederlandsing van het verenigingsleven op ruime schaal en binnen afzienbare tijd door te voeren.
Spreker breekt ten slotte een lans voor het optreden van Vlaamse verenigingen in samenwerking met Nederlandse, en omgekeerd, en wijst terloops op het voorbeeld der provincie Oost-Vlaanderen waar dergelijke uitwisselingen tot het beoogde resultaat hebben geleid.
Zoals dit met alle voorgedragen referaten het geval was, had over de behandelde punten nog een vruchtbare gedachtenwisseling plaats, waarna Dr Vanhaegendoren deze voor de Nederlands-Belgische toenadering wel zeer belangrijke studiedagen met een dankwoord tot de uitgenodigde sprekers en alle aanwezigen besloot.
M.v.G.