Verheugende opbloei van het Verbondsleven in Vlaanderen. - Geslaagde voordrachtentournée van Prof. Dr F.C. Gerretson
Wanneer wij het werk overschouwen dat sedert een viertal jaren voor het Verbond in Vlaanderen is verricht, hebben wij redenen te over om ons te verheugen over de uitslagen, welke in deze betrekkelijk korte tijdspanne werden bereikt.
Terwijl in 1947 de enige nog bestaande afdeling Brussel langzamerhand, doch moeizaam, uit haar oorlogsslaap ontwaakte, en toen nog slechts een 25-tal leden telde, heeft het A.N.V. thans in vier van de vijf Vlaamse provincies opnieuw vaste voet verkregen. Na de afdeling West-Vlaanderen, die op 8 October 1950 te Roeselare werd opgericht en sedertdien blijken van een uitzonderlijke groeikracht gaf, mochten wij de heropleving der oude afdeling Antwerpen, ééns de sterkste en bedrijvigste van het Verbond, begroeten. Te Gent, waar de stichter van onze vereniging Prof. H. Meert begraven ligt, is men er, dank zij de samenwerking van enkele vooraanstaande Vlamingen, eveneens in geslaagd een nieuwe afdeling te vormen. In de oude universiteitsstad Leuven kwam het tot de samenstelling van een toegewijd bestuur, dat ongetwijfeld de verspreiding der Verbondsgedachte, vooral onder de Vlaamse studenten, met geestdrift zal ter hand nemen.
Weldra krijgen ook Limburg en het gebied van Overmaas hun eigen plaats in het Vlaamse Verbondsleven.
Dit zijn alvast verheugende verschijnselen die een rijke belofte voor de toekomst inhouden en al dadelijk een meer uitgebreide actie naar buiten mogelijk maken.
Op dit laatste gebied was de geslaagde voordrachtentournee van Prof. Dr F.C. Gerretson in Vlaanderen een beslissende proef.
De bekende Nederlandse historicus, lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, voerde in niet minder dan zes Vlaamse steden het woord, namelijk te Antwerpen, Gent, Leuven, Brussel, Aalst en Brugge, telkens onder meer dan gewone belangstelling.
Wij krijgen nog wel de gelegenheid op deze hoogst interessante voordracht, die eerlang in druk zal verschijnen, terug te komen, doch willen toch even blijven stilstaan bij de hoofdgedachten, die in de uiteenzetting van Prof. Gerretson naar voren werden gebracht.
Spreker, die steeds een trouwe vriend van de Vlamingen is geweest, gaf vooreerst uiting aan zijn vreugde, andermaal voor een vertrouwd publiek in de Zuidelijke Nederlanden te mogen optreden.
Na een merkwaardige uiteenzetting van de geschiedenis der Lage Landen in het verleden, waaruit blijkt dat ondanks herhaalde scheidingen de drang naar de hereniging toch nooit gebroken werd, en van 1815 tot 1830 in het Verenigd Koninkrijk een laatste verwezenlijking kende, komt spreker tot de behandeling van de taalstrijd vóór en na de eerste wereldoorlog, die weliswaar zijn nut heeft gehad, doch met het oog op een nieuwe hereniging een minder geschikt middel bleek te zijn, daar deze strijd onrechtstreeks voedsel gaf aan de scheidingsgedachte en aldus indruiste tegen het begrip van de Staatssoevereiniteit, dat vooral in de 19de eeuw tot een onaantastbaar beginsel werd verheven.
Thans beproeft men het langs materiële en economische weg en Prof. Gerretson meent, dat men de kansen op toenadering die hierdoor aan Nederland en Vlaanderen worden geboden, niet mag onderschatten.
Inmiddels is de taalstrijd nog niet uitgestreden, doch hij kan alvast niet meer verloren worden dan door gebrek aan wilskracht van de Vlamingen zelf, die toch de meerderheid van de Belgische bevolking vertegenwoordigen.
Wanneer de hogere klassen geleidelijk vernederlandst worden, en dit zien wij in de jongste jaren gebeuren, dan moet dit onvermijdelijk tot in de onderste lagen van het volk doorwerken.
De geleerde voordrachtgever ziet de oplossing van het Belgisch taalprobleem in de vorming van drie taalprovincies met eigen taalregime: de Vlaamse gewesten, de Waalse provincies, en Brussel. Hij meent echter dat het nodig zal zijn een opperste administratief taalhoofd aan te stellen om de eerlijke toepassing van de taalwetten te verzekeren en gevolg te geven aan de klachten die hieromtrent zullen worden geuit.
Vervolgens behandelt prof. Gerretson vrij uitvoerig de waterwegenkwestie en de fel omstreden Schelde-Rijnverbinding. Hij herinnert terloops aan de annexionistische pogingen van de Belgische minister P. Hymans om na de oorlog 1914-18 Zeeuws Vlaanderen in te palmen. Deze brutale eis werd door Nederland afgewezen, doch als compensatie werd toen aan België een herziening van het statuut der waterwegen en een nieuwe Schelde-Rijnverbinding toegezegd.
Na 1830 plaatste Nederland zich op het standpunt, dat alle rivieren en tussenwateren aan de Nederlandse soevereiniteit onderworpen waren. Slechts in 1839 kwam er verandering in deze toestand door de afkondiging van de Scheidingsakte, waarbij in de internationalisatie van de Beneden-Schelde en de vrije vaart op de tussenwateren werd voorzien.
Nederland hield zich steeds aan de eerlijke toepassing van deze overeenkomst, onder meer door het graven van het kanaal van Hansweert, toen het Kreekgat moest afgedamd worden voor de aanleg van een nieuwe spoorbaan van Bergen-op-Zoom naar Middelburg.
Dit neemt niet weg dat door de Scheidingsakte een éénzijdig Belgisch servituut op de Nederlandse wateren werd gelegd, en door de vrees voor een mogelijke uitbreiding van deze dienstbaarheid, die volgens een grondbeginsel van het internationaal recht steeds limitatief moet worden toegepast, is het principieel verzet tegen het graven van een Antwerpen-Moerdijkkanaal te verklaren.
Moest het door België zozeer begeerde kanaal alle geschillen voor goed uit de wereld helpen, dan zou Nederland ongetwijfeld deze opoffering aanvaarden. Doch wie kan voorzien dat het kanaal, indien het er thans mocht komen, binnen 15 of 20 jaar nog aan de eisen van het steeds drukker wordende scheepvaartverkeer zal beantwoorden? En dan wordt het opnieuw een oorzaak van gekibbel en tweespalt.
Hoe is het dan mogelijk de oude historische tegenstellingen op te ruimen en een oplossing te treffen waardoor geen van beide partijen zich verongelijkt voelt? De vestiging van een Nieuw-Bourgondië (waarmede spreker de geleidelijke samensmelting der Benelux-landen bedoelt) vergt de oplossing van een bundel van vraagstukken, waarvan dit der waterwegen zeker één der belangrijkste is. Het standpunt dat op een bepaald ogenblik door België werd verdedigd: ‘Geeft ons eerst de waterwegen, dan kunnen wij verder over Benelux onderhandelen’ is derhalve onaanvaardbaar. Er dient naar een middel gezocht om de besprekingen op een hoger en nieuw niveau te brengen.
Spreker is de mening toegedaan, dat een internationale Rijncommissie en een bi-nationale Scheldecommissie het netelige probleem der waterwegen zouden kunnen en moeten oplossen, waardoor de politieke terughoudendheid die in beide partijen een rol speelt, ééns en voor altijd zou verdwijnen. Het kan een soort Schumanplan worden, met afsplitsing van bepaalde soevereine rechten.
Om te besluiten onderzoekt Prof. Dr Gerretson de nieuwe kansen op toenadering en de toekomstmogelijkheden, welke aan Noord en Zuid door de Beneluxgedachte geboden worden.
Aan samenwerking op het economisch plan is de Staatsmacht steeds bereid steun te verlenen, wat niet op het plan van de taalstrijd te verwachten was, daar het gevaar voor een politieke scheuring altijd te duchten viel. Deze samenwerking zal geen verzwakking betekenen van de Nederlandse cultuur in Vlaanderen, daar de Nederlandssprekenden in Nieuw-Bourgondië immers een overwegende meerderheid zullen hebben en de Noordelijke invloed op het Zuiden ongetwijfeld zal toenemen.
Ten slotte wijdt spreker enkele beschouwingen aan de vraag, of het nog zin heeft zich voor de Benelux-beginselen warm te maken, terwijl de Europese Federatie en het Noord-Atlantisch Pact voor de hand liggende mogelijkheden zijn geworden. Juist daarom, aldus Prof. Gerretson, moet Benelux er komen, omdat wij, om een woord van Bilderdijk te gebruiken, geen ‘voorgeborchte’ van de Amerikaanse expansie willen worden.
Nieuw-Bourgondië is en blijft een Europese noodzakelijkheid. De federatie van twee lidstaten, van ongeveer gelijke grootte en betekenis (het kleine Luxemburg ter zijde gelaten) vermindert in aanzienlijke mate het gevaar van opslorping van Nederland door Duitsland, en van België door Frankrijk, als de Europese Federatie er ooit mocht komen.
Indien zij dit redmiddel willen toepassen en zowel politiek als economisch een sterk geheel vormen, zullen de Lage Landen zich met glans en glorie in de nieuwe Europese ordening handhaven. Spreker beroept zich ten slotte op de gave krachten van het Algemeen Nederlands Verbond om tot de verwezenlijking van deze nieuwe herinnigingsgedachte bij te dragen.
De Nederlandstalige pers in België wijdde uitvoerige besprekingen aan deze belangwekkende voordracht, waarin de Nederlands-Belgische verhoudingen zo duidelijk op het voorplan werden gebracht.
In ‘De Standaard’ verscheen een zeer degelijk hoofdartikel, onder het hoofd ‘Prof. C. Gerretson en het herlevende Alg. Ned. Verbond’, waarin gewezen wordt op de belangrijke taak,