bestuur van Vlaanderen in handen van bewuste Vlamingen komt. Het Vlaamse volk zal zich pas dan cultureel ten volle kunnen ontplooien, wanneer zijn taal de enige in Vlaanderen en de gelijke in Brussel en in de kolonie is. In de huidige structuur van de Belgische staat kan van een volledige ontfransing van het Nederlands sprekende deel en een heroriëntering op het Nederlands geen sprake zijn.
Anderdeels kan het Vlaamse werklozenvraagstuk zonder industrialisering van de Kempen niet bevredigend worden opgelost. Maar het is zeer de vraag of die industrialisering zonder hulp van eigen Vlaamse economische bestuursorganen mogelijk is. Tegenover de Waalse federalistische voorstellen dient men derhalve een critisch opbouwende houding aan te nemen.
Het in 1947 bij de Kamer ingediende Waalse voorstel met het voorstel Vos van 1931 vergelijkend, stelt men vast, dat het Waalse voorstel in zijn oorspronkelijke vorm voor Vlaanderen onaanvaardbaar is en dat het voorstel Vos ten aanzien van het problèem Brussel een aanvulling behoeft.
Het beginsel van gelijkwaardige Vlaams-Waalse bestuursorganen (met beurtelings voorrang voor de éne en de andere) en de Vlaamse en de Waalse subnationaliteit, elk met overeenkomstig verplicht taalregime, is een reële grondslag voor een Vlaams-Waals vergelijk in de hoofdstad en vormt tevens de voorwaarde voor her-oriëntering op het Nederlands van Brussel, dat in de unitaire staat steeds meer wordt verfranst. De passendste federalistische formule is die van twee gelijkwaardige en gelijkgerechtigde deelstaten, aangepast aan de culturele tweeslachtigheid van het land onder een sterk federaal bestuursorgaan voor alle gemeenschappelijke Belgische belangen.
Deze zeer belangwekkende lezing werd met gespannen aandacht gevolgd.
Gaston de Jaegher