Neerlandia. Jaargang 55
(1951)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEen Fries in Frans-VlaanderenVoor menigeen is de lectuur van ‘De Leeuw van Vlaanderen’ van H. Conscience het eerste levenwekkende teken geweest dat hem bracht tot de Vlaamse beweging. Op mij hebben Johan Winkler's reisverhalen een niet onbelangrijke invloed uitgeoefend in de vorming van een volksbewust Groot-Nederlands besef. Deze Fries was zijn tijd vooruit. Toen velen onder zijn ZuidNederlandse tijdgenoten nog in het kielzog voeren van een eng-literaire Vlaamse beweging - onbewust van de over andere staten verspreid levende Dietssprekende volksdelen - was het voor deze Fries reeds een uitgemaakte zaak, dat ‘de Nederlanders in het Noorden en die in het Zuiden een enig volk vormen, m.a.w., dat Hollanders, Geldersen, Zeeuwen, enz. in volkenkundige en taalkundige zin volkomen een en hetzelfde volk uitmaken met Vlamingen, Limburgers en Brabanders in het koninkrijk België’Ga naar voetnoot1). Het reizen zat Winkler in het bloed. Hij liet zich niets aanpraten door bureau's voor toerisme, maar liefde voor eigen volk wees hem de goede richting aan, stippelde de reizen onmiskenbaar voor hem uit: Johan zou de Nederlanden bezoeken en zijn kennis van Diets volksleven toetsen aan de werkelijkheid ter plaatse. Zo bezocht hij het Nederland in Duitsland, maar ook | |
[pagina 6]
| |
het Nederland in Frankrijk. Met het ‘stoomros’ spoort onze dappere Fries dwars door een duinenlandschap en over de Belgisch-Franse grensscheiding naar het eerste station in Frankrijk: Ghijvelde. Het stationsgebouw geeft een slordige indruk. Inderdaad: we zijn in Frankrijk beland. Maar onze Fries weet beter: onder dat stof en vuil ligt Frans-Vlaanderens ziel begraven. Johan wendt zich tot de stationschef. Hij heeft een gebruind gezicht. Het is een beambte uit het Zuiden. De man haalt de schouders op, maar een Ghijveldenaar springt hem terzij en staat onze vreemdeling te woord in het Vlaams. Heen en weer lopend onder de luifel van de spoorhalls - onze reiziger wachtte op de trein voor Duinkerken - hoort hij plotseling Vlaams praten. Het duurt geen seconde of deze noorderling zit gezellig te babbelen met mensen uit het Zuiden der Dietse landen. ‘Zijt Gijliên Ghijvelders?’ ‘Joa-wi, m'n 'eere’. ‘Spreek je geen frans?’. ‘E bitje, m'n 'eere, we leere wiilder't in de schole’. ‘En je kinders hebben nooit iets anders dan Vlaams leren spreken in het ouderlijke huis? Hoe kunnen ze dan de franse meester verstaan?’ ‘Joa, m'n 'eere. De kleine kinders lopen eerst 'e jaar of twee na de schoolzusters. Dat zijn meestal Vlamme. En ze leren eerst de kinderen 'e bitje frans. Or ze later bi de schoolmeester komen, dan kennen ze de man 'e bitje verstaan’. Johan fronst de wenkbrauwen. Het korte ritje naar Duinkerke geeft hem tijd en stof tot nadenken. Hoe vlot het gesprek ook verliep, het zette immers kwaad bloed bij onze Fries. Hij noemt die franse vermuilezeling een waar schandaal tegen het volkerenrecht! Daar doemt gelukkig de stede van Duinkerke op voor het coupéraampje. De zware, stompe toren rijst plechtig boven de huizenrijen uit. ‘Krek d'Oudehoof, de oude toren van Leeuwarden’! De toren van Leeuwarden is precies de zuivere weergave van zijn Duinkerkse broer. De torens van Frans-Vlaanderen horen tot hetzelfde volk, dat woont over de brede vlakten der lage landen bij de zee. Op het stationsplein blaast onze Fries even uit. Een frisse bries, een vriendelijk zonnetje, en dartele zangwijsjes van de beiaard brengen hem in vervoering. Is onze Fries soms terug in Leeuwarden? Een huurrijtuig ratelt daar scheerlings voorbij. Het wekt Johan uit zijn doezelig gemijmer. Hij roept de koetsier toe: ‘Versta je Vlaams?’ ‘Joa 'k m'n 'eere, wi'der kouten ol twee talen hier’, ‘Goed, breng me naar de Rode Hoed’. Rechtuit, m'n 'eere, spring maor in, os-je-blieft’. ‘Ook nog een echte Vlaming’ denkt onze Fries en waarom zou hij dat heerlijk babbeltje niet voortzetten met deze lollige Duinkerkenaar? Van hem hoort hij dat de mensen in Duinkerke amper een woord Frans verstaan. De man krijgt een extra-dubbele fooi. ‘Dank, m'n 'eere, en os 't is, da je nog van m'n dienst van doen et, ik staon gunter op de grote mart’. Het smaakt onze toerist best in de ‘Rode Hoed’, vooral omdat zijn diner gekruid wordt met het blije gesnap van allerlei Vlaamse tongen uit het dienstpersoneel, dat verbaasd staat te kijken bij dat achtste wereldwonder van een globetrotter uit verre oorden, die beweert alleen maar Vlaams te verstaan en te spreken. Hoe het toch komt, dat ze hem beter verstonden dan die belgiquenaars uit Aalst bij Brussel, die vorige week hier een volksconcert gaven? Winkler geeft geer verdere verklaring. Het mirakel mag blijven voortduren, al is het nog zo doodeenvoudig: zijn friese gouwspraak is nader verwant met het friso-saksische Frans-Vlaams dan met het Frankische Oost-Fries. Wanneer hij de volgende morgen aan zijn koffie zit te slurpen, vliegt me daar plots de deur open en een meelbestoven bakkersknecht stuift naar binnen met ellenlange Franse broden op de arm. Vlasblond haar, strogele wimpers en waterblauwe ogen. Om te penselen! Een friese rasbriefkaart uit Duinkerke! En waarempel: de man loopt op muiltjes. Oorbeeldiger-nederlands kan het niet.
Aan stadsschoon liet de geschiedenis van Duinkerke niet veel in leven. Deze stad was vaak het kruispunt waar grote landen elkaar vaak de wereldheerschappij bevochten. Is de stad herhaaldelijk verwoest, en nu voor het moderne verkeer practischer herbouwd zonder de kronkelende straatjes eigen aan de andere Frans-Vlaamse steden, tot vóór 1940 bleef het havenkwartier ongedeerd. Toen Winkler er kwam, zeventig jaar geleden, werd hier nog volop Vlaams gepraat. Dat is Johan naar zijn zin. Hij wordt er echter wrevelig bij, in deze ongeschonden volksbuurt franse opschriften te lezen. Florimond Grammens leefde toen nog niet, maar onze Fries dacht er even streng over als die taalminnaar over de straatnaamborden van latere generaties. Overal waar Johan binnenloopt in een zaak of een herberg, bij een kruidenier of kapper, nergens laat hij zich beetnemen door een franse tekst, het ligt hem immers niet, in Vlaanderen Frans te kakelen. Dan ontdek je niets, je blijft alleen maar kleven aan een beetje frans vernis aan de oppervlakte. Toch vindt onze Fries enkele Vlaamse woorden in de franse opschriftenreeks: Waeygat en Quai de leugenaer. Net als in Leeuwarden werden hier, bij de Duinkerkse ‘viertorre’, door zeevaarders in hun vrije tijd sterke verhaaltjes opgedist, die een heel eindje van de waarheid afliggen. Ook geslachtsnamen oefenen op hem een bijzondere aantrekkingskracht uit. Hij herkent er sommige onder, die ook in Noord-Nederland voorkomen, namen van Frans-Vlaamse families, die destijds om protestantse redenen de wijk kozen naar het vrije Nederland, bijv. Van Hazebroek, Van Belle, Van Peene, Van Sugpeene, Van Mardiick, enz. Zo zag Winkler Duinkerke omstreeks het einde van de vorige eeuw. Wat heeft sedertdien de stad al meegemaakt? Zwaar gehavend kwam ze uit de laatste oorlog. Doch veel erger ziekte het verfransingsproces door. Alleen in enkele wijken aan de rand van deze stad van Michiel de Swaen, dichter uit de zeventiende eeuw, wordt nog door een paar ouderen van dagen Vlaams gesproken .... facultatief, op aanvraag, van een belangstellende toerist. Met Rijssel vormt het de verfransende knijptang, waartussen het nog diets sprekende fransvlaamse boerenland zit vastgeklemd. Wellicht wordt binnen afzienbare tijd de thesis van prof. ValkhoffGa naar voetnoot2) bewaarheid: ‘Doch ook dit gewest is al bijna voor het Nederlands verloren’, tenzij Rijksvlaanderen dit verwante zustergebied in zijn kulturele uitstralingssfeer weet te betrekken, maar dan moet het ook zijn dorpstoren-politiek van zich afwerpen .... Ward Corsmit, Ryssel |
|