de spelling-Siegenbeek gevolgd, dan weer die van De Vries en Te Winkel.
Het nieuwe Kinderrecht heeft aan deze verschillende oplossingen een derde toegevoegd. De nieuwe titels en afdelingen van titels van het B.W. zijn in de spelling-De Vries en Te Winkel geschreven, evenwel met weglating van de verbuigingsuitgangen voor de bezittelijke voornaamwoorden, het onbepaald lidwoord en het woord geen. In de gewijzigde artikelen, welke bestaan in titels, waarvan enkele artikelen werden veranderd, streefde men er naar de spelling-Siegenbeek te handhaven.
Ook enkele wijzigingen van artikelen van het B.W. worden aangehaald, waarin zelfs de oude en de nieuwe spelling door elkaar gehaald worden. Dit wordt wel de triomf der systeemloosheid en een afschrikwekkend voorbeeld van slordig werk genoemd. Ook bij de jongste wijzigingen van het Wetboek van Strafrecht, dat tot dusver geheel in de spelling van De Vries en Te Winkel was opgesteld, is de eenheid der spelling verbroken.
De slotsom is, dat ieder die nog enigszins hecht aan het handhaven van goede vormen zal moeten toegeven, dat de hier gevolgde methode al zeer weinig elegant is. Hij acht het dringend gewenst, dat de wetgever aan dit vraagstuk enige aandacht gaat schenken en in de toekomst in alle gevallen eenzelfde gedragslijn volgt, waardoor wij voor ‘oplossingen’ in de trant van de Wet van 30 November 1950 gevrijwaard blijven. Wil men zich niet steeds blijven schikken naar de oorspronkelijke spelling van de wet waarin wijzigingen worden aangebracht, dan zou wellicht de oplossing aldus kunnen worden gevonden, dat bij de wet wordt verklaard, dat alle nog geldende wetten worden geacht te zijn gesteld in de thans gebruikelijke spelling. Ten aanzien van algemene maatregelen van bestuur en verordeningen zouden de betrokken wetgevers kunnen worden uitgenodigd een soortgelijke maatregel te treffen.